Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 37, pagina 39
Castricum en de Eerste Wereldoorlog
Buiten onze landsgrenzen woedde tussen 1914 en 1918 een gruwelijke oorlog die miljoenen slachtoffers eiste. Duitsland, Oostenrijk en Turkije stonden tegenover de geallieerden Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland. Toen de Verenigde Staten in 1917 de kant van de geallieerden kozen, raakten die aan de winnende hand.
Nederland was neutraal, maar het leger was wel gemobiliseerd om die neutraliteit te handhaven.
Tienduizenden vluchtelingen stroomden ons land binnen. We kregen te maken met schaarste aan voedsel en groeiende werkloosheid door het teruglopen van de internationale handel, maar het was niets vergeleken bij de ellende op de slagvelden. Wat maakten de Castricummers en Bakkummers 100 jaar geleden mee tijdens de ‘Grote Oorlog’? Veel is er in de archieven niet van terug te vinden, maar de oorlog is toch zeker niet ongemerkt voorbij gegaan.
Castricum in 1914
De gemeente telde nog geen 3.500 inwoners. De bebouwing was hoofdzakelijk te vinden langs de eeuwenoude wegen. Veeteelt en tuinbouw waren de voornaamste bronnen van bestaan met het provinciaal ziekenhuis als grootste werkgever.
Ten tijde van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, werd in Castricum na een jarenlange voorbereiding de gemeentelijke gasfabriek in bedrijf gesteld. Voor verlichting hadden de mensen nog alleen een petroleumlamp of kaarsen en om te koken werden hout, turf of steenkolen gebruikt. Er was geen waterleiding, elektriciteit, riolering of zelfs maar een vuilnisophaaldienst. Alleen de Rijksstraatweg/Dorpsstraat was bestraat en de andere wegen (waren) hooguit gedeeltelijk (bestraat).
Veel gezinnen telden zes of meer kinderen. Er waren twee openbare lagere scholen, een aan de Schoolstraat en een aan de Van Oldenbarneveldweg. Het bijzonder onderwijs zou pas zes jaar later zijn intrede doen. Dat was het dorp in 1914.
Mobilisatie
Iedereen tot 40 jaar die in militaire dienst was geweest, werd op 31 juli 1914 onder de wapenen geroepen. Om 15 uur werden de mobilisatie oproepen op de gemeentehuizen aangeplakt en onder het luiden van de kerkklokken onder de aandacht van de bevolking gebracht.
Zo’n 180.000 mannen spoedden zich de volgende dag naar hun mobilisatie bestemming. De treinen waren tjokvol met militairen. Op de stations heerste grote drukte. Van een dienstregeling was geen sprake meer. Overal was de spanning voelbaar. Iedereen leefde in grote onzekerheid, want het was toch nog lang niet zeker dat Nederland buiten de oorlog zou blijven.
Jaarboek 37, pagina 40
In de militieregisters komen we honderden namen tegen van dienstplichtige Castricummers. Niet iedereen heeft ook dienst gedaan, maar de familie Zonneveld is met liefst 70 man vertegenwoordigd, Brakenhoff en Kuijs ieder met 45, Lute 34, Stuifbergen 32 en Res 24. Dat deze families hun aandeel in ruime mate hebben geleverd, is wel duidelijk.
Van het personeel van het provinciaal ziekenhuis werden 28 mannen opgeroepen. Het vertrek van de verplegers maakte de ontruiming van twee afdelingen noodzakelijk. Eén van de ontruimde afdelingen werd op verzoek van het Rode Kruis ingericht voor het zo nodig opnemen van 50 zieken of gewonden. Ook de tweede afdeling zou snel als hospitaal kunnen worden ingericht.
Henk Twisk (1897-1979) woonde op de boerderij Johanna’s Hof in 1914. Hij vertelde: “De eerste kampeerders kwamen in 1913 en 1914. Ze waren rond de 20 jaar oud en dus waren er veel dienstplichtigen bij. Al die lui moesten vertrekken. Op 1 augustus 1914 was het terrein leeg en werd het gesloten.”
Op 4 augustus kon de mobilisatie als voltooid beschouwd worden. Samen met de militairen die al in actieve dienst waren, was het leger op een sterkte van 200.000 man gekomen. Op strategisch belangrijke punten als havens, sluizen, bruggen, langs de grens en de kust werden de militairen geposteerd.
Plaatsgenoot kapitein Rommel moest zijn opleiding tot 1e stuurman afbreken en werd ingelijfd bij de militaire Kustwacht in Vlissingen. Later werd hij havencommandant op West-Terschelling, commandant van een fregat en tenslotte havencommandant in Willemstad. Hij eindigde zijn loopbaan als reserve-officier in de rang van kaptein-luitenant ter zee.
Gerrit Veldt (1883-1955), geboren op de boerderij ‘De Plaats’ op het Noordend, was ook een van de gemobiliseerden. Na het overlijden van zijn vader op 25 december 1914 moest hij gedurende zijn diensttijd de boerderij verhuren.
Jaarboek 37, pagina 41
Hij stuurde ansichtkaarten eerst aan zijn ouders en later aan zijn meisje, dat hij op de Bakkummer kermis in oktober 1916 had ontmoet. Uit de bewaard gebleven kaarten blijkt waar hij zoal gelegerd was: Chassékazerne in Breda, Budel, Soerendonk en Eindhoven. Hij bracht het als jongen van het platteland met alleen lagere school tot sergeant. Jan Veldt, schrijft in zijn boek ‘Kroniek van Veldt verhalen’:
“Hoe trots hij daarop is, zien we op sommige kaarten. Over zijn diensttijd praat hij graag en enthousiast, over de veldoefeningen waarin zijn praktisch inzicht blijkt, over de spanning die hij ondergaat bij grenscontroles van binnenstromende vluchtelingen uit België en deserteurs, zo uit de loopgraven gevlucht, met de munitie nog in hun zak en over de collegialiteit die hij ervaart.”
Ook Klaas (1885-1970), een jongere broer van Gerrit, is gemobiliseerd en ingedeeld bij het Regiment Vesting Artillerie. Hij wordt gestationeerd in Amsterdam, maar toen zijn commandant hoorde dat hij een vrouw en kind heeft, wordt hij overgeplaatst naar het fort aan Den Ham bij Uitgeest. Hij kan nu lopend naar huis, waar zijn vrouw Trijntje met zoon Jaap op de arm hem in de verte al ziet aankomen.
Engel Twisk (1925), zoon van smid Floris Twisk (1893-1974), herinnerde zich dat zijn vader eerst te werk werd gesteld in Bergen waar hij Duitse geïnterneerden moest bewaken. Die waren vanuit België naar Nederland gevlucht. Omdat Nederland neutraal was, moesten soldaten van beide strijdende partijen (België en Duitsland) gevangen genomen worden. Maar het had niet veel van een gevangenis. De mannen prijsden zich gelukkig dat ze in Bergen zaten en niet in de loopgraven.
Na korte tijd werd vader Floris overgeplaatst naar de Kustwacht in Den Helder. Hij verveelde zich net als veel andere collega’s en was blij dat hij daar de kanonnen mocht onderhouden. In de weekenden kon hij vaak naar huis en reisde dan samen met zijn buurjongen Wub van Weenen, die bekend werd als samensteller van vele revues die in het dorp werden opgevoerd en 49 jaar Sinterklaas vertegenwoordigde.
Meer dan vier jaar zouden de dienstplichtigen onder de wapenen blijven. Nadat de spanning van de eerste weken was verdwenen, werd de militaire taak voor velen een behoorlijke last. Ook voor de familieleden was het moeilijk. Vaak moesten zij de kostwinner van het gezin missen. Zij werden daarvoor schadeloos gesteld met een vergoeding van 0,90 tot 1,50 gulden bij drie kinderen of meer wat het gemis aan inkomsten in vele gezinnen niet compenseerde. Het regende verzoeken om aanvullende vergoedingen.
Op zee kwamen velen om. In de Alkmaarsche Courant verscheen in 1915 het bericht dat de lijken van de Engelse opvarenden, van de in de grond geboorde oorlogsschepen, in gemeenschappelijke graven in de zeeduinen ter aarde werden besteld. Voor het kustvak tussen Egmond en IJmuiden zou dat in Castricum plaatsvinden.
De IJmuider stoomtrawler ‘Texel’ kwam in 1915 niet terug van een reis. Een van de tien opvarenden was matroos Arie Zwart uit Castricum.
In 1917 verging de stoomtrawler ‘Bertha Elisabeth’. Schipper Dirk Groen en zijn broer Thijs en scheepskok Anton de Graaf, 43 jaar, van de Kramersweg, behoorden tot de elf slachtoffers.
Er waren verder nog twee voormalige inwoners die het leven hebben gelaten.
Anthoon Stuifbergen geboren op 16 april 1881, zoon van schoenmaker Piet Stuifbergen uit de Kerkbuurt, had in 1911 het geluk gezocht in Australië en was er een plantage voor suikerriet begonnen. Hij werd in september 1915 ingelijfd en in januari 1916 met zijn eenheid op een troepentransportschip via het Suezkanaal naar Europa vervoerd. In januari 1917 sneuvelde hij in Frankrijk bij het dorpje Corbie in de buurt van de Somme. Zijn graf is te vinden op het Australisch oorlogskerkhof bij Mericourt-L’Abbe.
Jaarboek 37, pagina 42
Cornelis Kuijs, geboren in Bakkum op 1 november 1889, vertrok in 1912 naar Iowa in Amerika om daar te werken als landbouwersknecht. Ook hij moest in militaire dienst. Enkele dagen voor de officiële wapenstilstand, op 24 oktober 1918, is hij bij Verdun om het leven gekomen. Voor hem is er een ereteken op de Amerikaanse begraafplaats van Meuse-Argonne in Romagne.
Diep onder de indruk van de gebeurtenissen besloot de gemeenteraad in 1914 om de kermissen in Castricum en Bakkum af te gelasten. In juli 1915 hield raadslid Gerrit Louter (opnieuw) een pleidooi om de kermissen niet door te laten gaan vanwege de verschrikkingen van de oorlog. Het nog eens overslaan van de kermissen leek de gemeenteraad toen niet zo’n goed idee. Iedereen keek er zo enorm naar uit! In de daarop volgende jaren werden toch weer geen echte kermissen georganiseerd. De stemming was er niet naar.
Op demobilisatiedagen, als militairen met klein of groot verlof gingen, was er wel vaak sprake van uitbundige vreugde. De afdeling Castricum van de Nederlandse Vereniging tot afschaffing van alcoholhoudende dranken verzocht de gemeenteraad om op demobilisatiedagen alle cafés te sluiten. De gemeenteraad stelde in oktober 1916, ter voorkoming van drankmisbruik, inderdaad zo’n verordening vast.
Distributie
In het begin van de oorlog werd er flink gehamsterd. Minister Treub zorgde in augustus 1914 voor een wet tegen de prijsopdrijving van levensmiddelen en brandstoffen en stelde maximumprijzen in. Alle groenten en fruit mochten ook alleen via de veiling worden verkocht. Veilingen waren eerst gewoon in de openlucht op de zogenaamde Veelading bij de spoorwegovergang naar de Kramersweg. Pas in 1917 kocht de Tuinbouwvereniging het gebouwtje naast café Van Benthem dat nu een Italiaans restaurant (La Trattoria) is.
Het ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel bood aan om levensmiddelen beschikbaar te stellen voor on- en minvermogenden voor prijzen die in augustus 1914 als normale prijzen golden. De gemeenteraad achtte de regeling moeilijk uitvoerbaar en in ieder geval voorlopig niet nodig, omdat er in een agrarische gemeente als Castricum nog wel voldoende levensmiddelen voorradig waren.
Een grote groep inwoners drong er in februari 1916 bij de gemeente op aan om wel gebruik te maken van de mogelijkheden om bruine bonen, groene erwten, grauwe erwten en kapucijners te distribueren. Dit naar aanleiding van de steeds maar stijgende prijzen in de winkels.
Of de gemeente hierop is ingegaan is niet duidelijk, maar een paar maanden later kwam het gemeentebestuur de inwoners tegemoet door de bestelling van een grote hoeveelheid Zuiderzee haring en bokking. De vis werd tegen kostprijs plus bezorgkosten onder de inwoners verdeeld.
Jaarboek 37, pagina 43
De Distributiewet werd in 1916 aangenomen en aansluitend werden ook in Castricum verdere distributie- en rantsoenering maatregelen getroffen. De gemeenteraad richtte een distributiedienst op die het ‘Levensmiddelenbedrijf’ werd genoemd. Ondanks alle overheidsmaatregelen ging het met de voedsel- en brandstofvoorziening steeds slechter. De aanvoer van met name aardappelen stagneerde.
De prijzen van het belangrijkste voedsel, aardappelen, waren voor sommigen niet meer op te brengen. Begin juli 1917 was sprake van een regelrechte oproer in de hoofdstad (Amsterdam), die de ‘aardappeloproer’ werd genoemd.
De winter van 1917-1918 was tot overmaat van ramp bijzonder streng. In verband met de schaarste aan brandstoffen besloot de gemeenteraad de schoolkinderen geen vrijaf te geven op woensdagmiddag en in plaats daarvan op zaterdagochtend de scholen te sluiten. Gas werd in 1918 nog maar enkele uren per dag, gedurende de etenstijden, geleverd.
In het hele land protesteerden steeds meer mensen tegen het distributiebeleid. Bij de al bestaande problemen kwam voor de mensen ook nog het gebrek aan vlees. De overheid ging omstreeks Pasen 1918 over tot het in beslag nemen van vee dat op de markten en bij slachthuizen werd aangeboden. Vlees werd gerantsoeneerd en de regering stelde twee vleesloze dagen per week in.
Het vleesrantsoen werd alleen in de vorm van eenheidsworst, een mengsel van 10 procent varkensvlees en 90 procent rundvlees, verstrekt. Door de samenstelling leverde 85 kilogram (rund)vlees 100 kilogram worst op.
Grote Jan Brakenhoff, die zijn boerderij aan het Slingerpad had in de buurt Duinkant, slachtte af en toe een schaap en verschafte de Castricummers tegen een redelijke prijs toch nog een stukje echt vlees, al was dat niet helemaal volgens de regels. Zo zullen er vast wel meer adresjes geweest zijn.
Om de voedselvoorziening te verbeteren riep de regering op om grasland te scheuren tot akkers. De overheid besloot de graanoogst van 1917 op te kopen. Het leger werd ingeschakeld om achtergehouden oogsten op te sporen. Schapenhouders kregen de verplichting om wol aan het rijk te verkopen met name voor legerkleding.
In Castricum werd bij 11 schapenhouders zo’n 300 kilogram wol ingezameld. De nood was hoog en de winkels verkochten steeds meer surrogaatproducten zoals cichorei (koffie surrogaat van een inheemse plant) in plaats van koffie en kunstsigaren gemaakt van kersenblad of aardappelloof.
Petroleum voor de olielampen was ontzettend duur. De gemeenteraad stelde kaarsen beschikbaar voor mensen die geen gas en licht hadden. Die werden in ambtelijke stukken ‘lichtloze’ gezinnen genoemd. In 1918 waren er in de gemeente nog 116 niet op het gasnet aangesloten woningen.
De gemeente plaatste aan de Schoolstraat een houten gebouwtje voor het Levensmiddelenbedrijf, omdat er onvoldoende ruimte was in het raadhuis. Twee ambtenaren regelden de geldelijke toeslagen en de verdeling van schaarse goederen. Veldwachter Bleijendaal werd belast met de controle van de regelingen.
Het Levensmiddelenbedrijf begrootte in 1919 de uitgaven op 10.000 gulden. Blijkens een rapportage van de directeur ontvingen gezinnen vier keer per negen dagen bonnen, waarmee brood gekocht kon worden. Het door de bakkers ingeleverde aantal bonnen werd nauwgezet bijgehouden. De verdeling van meel onder de bakkers vond plaats naar evenredigheid van de omzet.
Ook rijst, suiker, koffie, thee en boter gingen op de bon. Voor zieken, zwakken en kinderen beneden 6 jaar bestond de mogelijkheid melk te kopen tegen een verlaagde prijs.
Een straatlied uit de oorlog gaf op ironische wijze een indruk van de problemen waar de bevolking mee kampte.
Alles op de bon:
Een bon voor thee, een bon voor koffie,
Een bon voor karnemelkse pap.
Een bon voor vet, een bon voor grutten,
Een bonnetje bij elke hap,
Een bon ook voor een lief klein kindje,
Wat de ooievaar ons biedt,
Maar als je hem geen bon kunt geven,
Krijg je het kindje lekker niet.
Een bon voor zeep, een bon voor uien,
Aardappelen en verse vis,
Steenkolen en bruine bonen,
Voorzover … voorradig is.
Spoedig krijg je ook nog bonnen
Voor cigaretten en voor bier.
En je moet een bon meebrengen
Bij de meisjes van plezier.
Tot grote opluchting van iedereen kwam er in november 1918 een einde aan de verschrikkelijke oorlog. De schaarste aan bepaalde producten, zoals leer en steenkool, was nog niet voorbij; voor deze goederen bleef de distributie gehandhaafd. Pas in 1921 zou de rantsoenering van kolen worden opgeheven.
Jaarboek 37, pagina 44
In de laatste jaren van de oorlog had de ellende in Nederland verder toegeslagen: bedrijven gingen dicht en duizenden kwamen op straat te staan. Castricum stelde een ‘Werklozencommissie’ in. In 1919 ontvingen 26 mannen een uitkering, waarvan de helft door het rijk werd betaald.
De oorlogsmoeheid, de schaarste en de rantsoenering drukten de stemming en verhoogden de onvrede. De Spaanse griep maakte duizenden slachtoffers.
Het sterftecijfer in Castricum (54) zonder Duin en Bosch was ongeveer 20 hoger dan in de jaren voor en na de griepgolf. Ook in het ziekenhuis zelf waren er veel slachtoffers. In 1919 werden 78 mensen op de begraafplaats van de inrichting begraven.
Een nieuwe tijd
De heersende Spaanse griep was voor de regering een reden temeer om na de wapenstilstand van 11 november 1918 zo snel mogelijk te demobiliseren. De Duitse keizer Wilhelm trad af en vestigde zich in Doorn. Het eiland Wieringen werd het verbanningsoord voor zijn zoon, kroonprins Wilhelm. De geallieerden legden Duitsland zware vredesvoorwaarden op. De verontwaardiging in Duitsland was enorm en de kiem voor de Tweede Wereldoorlog was alweer gelegd.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1919 werden de eerste met algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. Castricum met voor het overgrote deel een rooms-katholieke bevolking stemde massaal op de rooms-katholieke Staatspartij die vijf zetels haalde. Een zetel was er voor de combinatie CHU+ARP en eveneens een voor de SDAP.
Al eerder ging burgemeester Mooij na 30 dienstjaren met pensioen. Hij heeft in de laatste jaren van zijn loopbaan niet gemakkelijk gehad, al kreeg zijn gemeente niet te maken met grote aantallen vluchtelingen en met interneringskampen.
Op 1 augustus 1918 trad de jonge en ambitieuze burgemeester Lommen aan. De gemeente bouwde een ambtswoning voor hem aan de Stationsweg. Het is de eerste woning die op het elektriciteitsnet werd aangesloten. In zijn periode veranderde er veel in het dorp. De woningbouw kwam op gang, er werden scholen gebouwd, nieuwe wegen aangelegd, waterleiding verving de welputten, de VVV Castricum Vooruit werd opgericht en het inwoneraantal steeg. Er ontstonden nieuwe kansen voor het dorp.
Niek Kaan
Opvang van kinderen na de Eerste Wereldoorlog
Er heerste nog jaren na de oorlog hongersnood in Oostenrijk en Hongarije. Vanaf 1919 werden duizenden kinderen naar Nederland gehaald om aan te sterken. Het plaatselijk rooms-katholieke huisvestingscomité onder voorzitterschap van mevrouw Lommen-Maury zette zich daarvoor in.
Weense kinderen, ‘Wienerferienkinder’ werden ze genoemd, vonden hier een goed onthaal. Vanaf 1920 verschenen er regelmatig berichtjes in het Weekblad voor Castricum over groepen die aankwamen of vertrokken. In 1920 waren er volgens pastorale notities tachtig kinderen uit Wenen gearriveerd. Er was een collecte gehouden om het reisgeld bij elkaar te krijgen. Op woensdagmiddag werden in het Duits aparte godsdienstlessen gegeven aan deze kinderen.
Onder hen ook Edmund Travnicek (1914-2000) en zijn halfbroer Leopold Leitner (1911-1962) Ze zijn nooit meer terug gegaan naar Oostenrijk en groot gebracht bij hun pleegouders. Hun ouders waren te arm om voor hen te zorgen. Travnicek en Leitner werden bekende namen in het dorp. Als dank aan de Castricumse gemeenschap voor de geboden hulp ontvingen burgemeester Lommen en zijn vrouw beiden een onderscheiding van het Oostenrijkse Rode Kruis.
Jaarboek 37, pagina 45
In 1924 en 1925 werden honderd Hongaarse kinderen opgenomen. Een van de kinderen was zo verzwakt dat het kort na aankomst overleed. Het kindje werd opgebaard in het Zusterhuis en onder grote belangstelling op het kerkhof achter de rooms-katholieke kerk begraven. Ook deze kinderen behoefden de godsdienstlessen niet te ontberen. Tweemaal in de week werden de lessen in het Hongaars gegeven.
Bronnen:
- De grote oorlog, kroniek 1914-1918, Martin Ros, Perry Pierik, Hans Andriessen;
- Kroniek van Veldt Verhalen, Jan Veldt, Limmen, september 2013;
- Buiten Schot, Paul Moeyes, Utrecht, maart 2014;
- Archief Werkgroep Oud-Castricum;
- Overzicht van de familie Kuijs, A. van Egmond-van Rookhuizen;
- Overzicht van de familie Stuifbergen, 9 Jaarboek Oud-Castricum, 1986;
- ‘Op zee gebleven’ uitgave Egmond Reeks;
- ‘Pastorale notities’ uit archief rooms-katholieke kerk van pastoor Voets, 1971;
- Regionaal Archief Alkmaar, archief gemeente Castricum.
Met dank aan: Hans Andriessen, Frits Scheffer, Freda Schilp-Metselaar, Ton Stuifbergen, Peter Travnicek, Engel Twisk, Jan Veldt en Patrick Wulp.
- Verschenen jaarboekartikelen over WO1:
- eerste Wereldoorlog
- Verschenen jaarboekartikelen over WO2:
- Castricum in oorlogstijd
- Dagboek kapelaans
- De dood van Arie Hageman
- Duin en Bosch, evacuatie
- Duinkant, een verdwenen dorpje
- Geheimagent Co Brandjes
- Ginhoven, Huibert van
- Godschalk, Joods gezin
- Hoberg, Jan
- Leenaers, dokter
- Nachtwacht in het Geversduin
- Oorlogsherinneringen Nardus Bos
- Oorlogsmonument
- Oorlogstijd, Castricum in
- Oorlogsverhaal Tiny van Vlaanderen-Boot
- tante Sientje
- Toepoel, Leo
- verdedigingswerken
- Verzetsmonument
- verzetsstrijders
- Wie was … Annie van Nievelt
- Verschenen jaarboekartikelen over personen:
- Asjes, Albert
- Bakker, Kees – kunstschilder
- Bakker, Thijs
- Brandjes, Co
- Buuren, Armin van
- Deelen, Derk van
- Dekker, Dirk
- Gevers, Frits
- Ginhoven van, Huibert
- Godschalk gezin
- Hageman, Arie
- Heeck, Cor
- Heideman, Henk
- Heimans, Eli
- Hoberg, Jan
- Hofdijk, Willem Jacobsz.
- Hurk, Gesina van der
- Jacobi, Jan Willem
- Jacobs-Wentink, Gré
- Kortenoever, Eldert
- Kraakman, Jacob
- Kramer, Matthijs
- Krist, Meine
- Kuijs, Niek
- Leenaers, Henri
- Mooij, Cor
- Mooij, Geertje ten Wolde
- Nievelt, Anne van
- Peperkamp, Cor
- Portegies, Sijf
- Rommel, Albert
- Scheerman, Hein
- Schut, Dirk
- Schotvanger, Dirk
- Stuyt, Jan
- Toepoel, Leo
- Tulp, Lide
- Twisk, Engel
- Vasseur, Johannes Bernardus
- Veldt, Klaas
- Vlaanderen-Boot, Tiny van
- Weda schilders
- Weenen, Wub van
- Wit de, vrachtrijderij
- Zomerdijk, Herman