Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 4, pagina 3
Over duinboerderijen en haar bewoners
Tot het begin van de 19e eeuw bestonden de duinen hoofdzakelijk uit een wildernis, die regelmatig door zandverstuivingen werd geteisterd en daardoor vaak van aanzien veranderde. Eeuwenlang was daarvoor reeds door de agrarische bevolking een voortdurende strijd gevoerd tegen deze verstuivingen en het doorbrekende water. Met wisselend succes en ten koste van de grootste inspanningen werden gedeelten voor het weiden van vee gebruikt.
Terwijl in 1799 de veldslag rond Castricum woedde werden aan de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks het “ontwerp tot vruchtbaarmaking der duinen” aangeboden, waarbij de denkbeelden van Jan Kops, doopsgezind predikant en later chef van het Bureau van Landbouw, een grote rol hebben gespeeld. Ook de plannen van Jhr. Mr. Daniël Theodore Gevers van Endegeest hebben een grote invloed op de latere ontginning gehad.
De verwezenlijking van de plannen moest wachten totdat Koning Willem I er in 1829 zijn schouders onder zette. Hij gaf aan makelaar J. Twisk Czn. uit Castricum opdracht tot het kopen van een aantal percelen duinterrein t.w. het Zeeveld groot 490 bunders, het Zeeduin groot 180 bunders en de Jan Blommerskrogt groot 1 bunder, 45 roeden en 90 ellen; tesamen dus ruim 671 hektaren.
Bij het Zeeveld behoorde een boerderij met stallen en schuur welke thans nog de naam Zeeveld draagt en ook op het Zeeduin was een boerderijtje dat de Schaapherderswoning werd genoemd.
De genoemde percelen waren afkomstig uit de nalatenschap van de Heer Barnaart. Voorts werd het duinterrein van L. Boreel aangekocht dat ongeveer 300 bunder groot was en waarop een bedrijfsgebouw stond dat de Kwekerij heette en dat nu nog dienst doet als museum van het Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch.
Reeds eerder was de heer Deutz van Assendelft begonnen de hem toebehorende duingronden (later in het bezit van de familie Gevers) in cultuur te brengen, ook liet hij in 1771 de boerderij De Brabantsche Landbouw neerzetten.
De afwatering was echter het grootste probleem en de door dit gebied lopende Hoepbeek gaf hiervoor niet de gewenste oplossing. Om deze reden was de familie Gevers gaarne bereid zich aan de plannen van de Koning aan te passen. De beek liep namelijk ook door het te ontginnen gebied en waar hij in zuidelijke richting omboog zou een kanaal worden gegraven waardoor het water uiteindelijk onder de Heereweg via de Diepesloot naar de Schulpvaart kon worden afgevoerd. Verder werden ter verbetering van de waterhuishouding nog zijkanalen en sloten gegraven. Voorts werden er windsingels geplant en op bescheiden schaal bebossing toegepast.
In 1830 werden Kwekerij, Zeeveld en de Schaapherderswoning opgeknapt en vond de bouw plaats van Commissarishuis, van Lennepsoord, Johanna’s Hof en Kroftwoning. Ook werden er enige stenen huisjes voor de arbeiders gebouwd zoals b.v. het huisje van Teun Oostermeijer aan de Zeeweg en een huisje bij de boerderij Het Zeeveld, laatstelijk bewoond door de familie Grapendaal.
De ontginning was min of meer opgezet als een groot landbouwbedrijf van ongeveer 700 bunder, terwijl zgn. losse landbouwgronden werden verpacht. In de tweede helft van de vorige eeuw bleek echter dat zo’n groot landbouwbedrijf moeilijk rendabel was te maken. Toen na het overlijden van Willem I de grond in andere handen overging onder andere aan Prinses von Wied werd dan ook overgegaan tot het verpachten van de bedrijven. Men schreef de mislukking van de onderneming o.m. toe aan de ongunstige ligging aan zee, de zeewind en dergelijke oorzaken van natuurlijke aard. Maar de adviseurs kwamen uit andere streken van het land en men kan zich afvragen of zij wel voldoende rekening hebben gehouden met de mogelijkheden van de duinzandgronden.
In het begin van deze eeuw kwam er veel vraag naar losse landbouwgronden en over het geheel genomen werd er toen wél goed geteeld. Eerst hoofdzakelijk de beroemde duinaardappelen maar later ook doperwten, aardbeien, sperziebonen en ook bloembollen. De duingronden bleken toen plotseling bijzonder vruchtbaar te zijn, mits er voldoende stalmest of compost werd gebruikt. Maar de komst van het Waterleidingsbedrijf in de twintiger jaren maakte hier drastisch een einde aan. Door de wateronttrekking ging de grond en het gewas zienderogen achteruit en in enkele jaren waren de eens zo vruchtbare akkers als de Voorkroft, het Krochtveld, het Melkvlak, het Vogelwater, de Weierij, de Grote Wei, Commissarisveld, Glopstukken, ’t Lep en tientallen andere in dorre zandvlakten veranderd. Er werden nog protestacties tegen de wateronttrekking gevoerd, maar de deskundigen verklaarden dat de boringen 80 meter diep gingen en geen invloed op het bovenwater hadden wat door de betrokkenen op gezag werd aangenomen. De praktijk wees echter uit welke rampzalige gevolgen dit voor de tuinders had. De een na de ander moest – zelfs zonder een behoorlijke schadeloosstelling – zijn bedrijf wegens watergebrek achterlaten om meer landinwaarts zijn brood te zoeken.
De andere kant van de medaille is echter dat de komst van het waterleidingbedrijf onvermijdelijk is geweest en voor de bevolking onontbeerlijk. Het opofferen van landbouwgronden is in dit licht een alleszins rechtvaardige zaak. Men mag zich echter afvragen of de tuinders niet een te zware tol hebben betaald.
Met deze geschiedenis in gedachten heb ik het plan opgevat eens na te gaan welke tastbare herinneringen uit deze periode nog in ons duinterrein zijn te vinden.
Van de waterwerken treft men nog verschillende diepe sloten aan die in de tijd van Willem I zijn gegraven onder andere ten noorden van het waterwinningsgebied in de nabijheid van de plaats waar eens het Van Lennepsoord stond, het zogenaamde Kanaal langs de Zeeweg, de diepe afwatering achter het Kampeerterrein, bij de Noorderstraat en ten noorden van het Duinmeertje.
Van de drie inmiddels gesloopte gebouwen, waarvan we mogen aannemen geen foto’s bestaan, is aan de hand van gegevens van familieleden van de laatste bewoners een zo getrouw mogelijke schets gemaakt.
Jaarboek 4, pagina 4
Een bezoek aan de overgebleven gebouwen en de plaatsen waar de andere eens gestaan hebben is wellicht de moeite van een fiets- of wandeltocht waard.
Het bijgevoegde kaartje geeft de route aan; met pijlen is aangegeven waar achtereenvolgens de besproken duinboerderijen staan of gestaan hebben.
Jaarboek 4, pagina 5
KIJK-UIT
Hoewel Kijk Uit niet uit de tijd van de ontginning stamt lijkt het toch een geschikte plaats om van start te gaan daar hier in vroeger tijden ook dikwijls de grote drijfjachten aanvingen. In verband hiermee kan nog worden vermeld dat er bij Kijk Uit lange tijd een zogenaamde fazanterie is geweest van waaruit jonge fazanten ten behoeve van de jacht werden uitgezet.
KLEIN JOHANNA’S HOF
Vanaf Kijk-Uit gaan we de Bredeweg op tot het punt waar deze gekruist wordt door de Bosweg en de verharde Johanna’s Weg. Deze laatste weg volgen we een paar honderd meter tot de plaats waar nu nog een prachtige oude kastanjeboom staat die eens voor het huisje Klein Johanna’s Hof pronkte. Hoewel het niet in geschiedenis van de ontginning wordt vermeld mag toch worden aangenomen dat het omstreeks die tijd werd gebouwd. Klein Johanna’s Hof werd in 1920 gesloopt.
DE BRABANTSCHE LANDBOUW
We gaan terug naar de Bredeweg, die we volgen tot het einde, waarna we linksaf de Oude Schulpweg op gaan. Gedeeltelijk verscholen achter kreupelhout zien we dan de “Brabantsche Landbouw”. Deze voormalige boerderij, de oudste in het duinterrein, waarvan zoals U op de foto kunt zien nog slechts het voorhuis over is, werd in 1770 in opdracht van de Amsterdammer Andries Deutz van Assendelft gebouwd. De eerste huurder was Evert Asjes, de overgrootvader van de bekende Albert Asjes, die er in korte tijd een welvarend bedrijf opbouwde van 40 bunder bouwland, met omliggende duingronden voor het vee. Het personeel bestond uit 3 knechts, 1 meid en 2 jongens. De stal (op de foto achter het huis nog te zien) was op Brabantsche wijze gebouwd met de bedoeling het vee ’s nachts binnen te halen en zodoende meer mest te winnen waaraan op de schrale duingronden grote behoefte was. Doordat later Jhr. D.T. Gevers huwde met Vrouwe J.M. Deutz van Assendelft kwam dit duinterrein in bezit van de familie Gevers. De laatste pachter was Bank Beentjes (Bank en Marij) die er enige jaren met zijn gezin heeft gewoond. Thans is het een dienstwoning van het P.W.N.
SCHAAPHERDERSWONING
Enkele honderden meters verder aan de Oude Schulpweg ziet U de jachtopzienerswoning waarachter een soort schuurtje staat. In werkelijkheid is dit echter de oude Schaapherderswoning daterend van 1852. Het interieur geeft nog enig idee van de primitieve levenswijze in die tijd.
Jaarboek 4, pagina 6
VAN LENNEPSOORD
Vanaf de Oude Schulpweg volgen we de Hoofdweg tot de Oldenborghweg die we in noordelijke richting aanhouden door het waterwinningsgebied. Waar dit gebied eindigt zien we rechts een onverhard weggetje waaraan destijds “van Lennepsoord” (ook wel van Lennephoeve) heeft gestaan. Aan het einde van het weggetje, om de hoek, ligt nog een van de afwateringen die tijdens de ontginning werd gegraven. In die hoek stond van Lennepsoord, een enigszins langwerpig gebouw van vrijwel hetzelfde type als de Brabantsche Landbouw. Een welvarend bedrijf is het nooit geworden. Zelfs is het nog dubbel bewoond geweest; aan de Zuidkant n.l. door Lou Zonneveld en aan de Noordkant door Engel Zonneveld (niet van dezelfde familie). Engel Zonneveld heeft er met zijn gezin 35 jaar gewoond. Hij werd in het dorp meestal Engel Boon genoemd, wat niet de een of andere scheldnaam was maar z’n oorzaak vond in het feit dat zijn moeder Trijn Boon heette en hij daarom Engel van Trijn Boon werd genoemd om verwarring met zijn vele naamgenoten te voorkomen. Ook de anderen hadden fraaie bijnamen zoals Engel van Arie, Engel van Lou de Bulloper, Engel van Ant Orie.
Onze Engel had naast zijn akkers aardappelen en erwten en zijn schelpkar nog een bron van inkomen, namelijk de functie van strandvonder. Hij moet een enigszins onverschillig type geweest zijn. Tijdens de eerste Wereldoorlog was strandvonder geen gemakkelijke baan, want de zee wierp niet alleen veel hout van vergane schepen op het strand maar ook meerdere malen lijken van omgekomen zeelieden. Het behoorde tot Engel’s taak deze naar het dorp te vervoeren voor een begrafenis op de Algemene begraafplaats. Hij zeulde dan doodgemoedereerd het lijk op zijn rug naar huis om het dan verder met paard en wagen naar het dorp te vervoeren.
HET COMMISSARISHUIS
Het van Lennepsoord achter ons latend nemen we de van Oldenborghweg tot de Zeeweg waaraan links voor het Kampeerterrein het Commissarishuis heeft gestaan. Ook deze woning was in de ontginningsperiode voor agrarische doeleinden gebouwd met deze bijzonderheid dat de Heren Commissarissen van de landbouwonderneming er een eigen kamer voor bijeenkomsten lieten inrichten. Het bedrijfje werd jarenlang bebouwd door de familie Zonneveld, waarvan “Kees van Lou” waarschijnlijk de laatste schaapherder in deze streek is geweest.
Zijn zoon Gerrit, ook wel “Grote Gert” genoemd, was de laatste bewoner. Bij de opkomst van het strandbezoek in de twintiger jaren zag Grote Gert daar wel brood in en zette op z’n erf tafeltjes en stoeltjes waar men van de strandwandeling kon uitrusten en met een biertje of een kogelflesje z’n dorst kon lessen.
In de oorlogsjaren kwam er een eind aan deze vredige bestemming en werd het Commissarishuis door de Duitsers in gebruik genomen. Kennelijk werd het totaal uitgewoond, want kort na de oorlog in 1946 werd besloten het te slopen.
HUISJE VAN TEUN OOSTERMEIJER
Midden op het kampeerterrein, ongeveer waar nu het openluchttheater is de z.g. Pan, stond in die dagen een klein arbeidershuisje dat lange tijd werd bewoond door Teun Oostermeijer. Hij was een vereenzelvigd man die, als men bij hem aanklopte, meestal riep dat hij niet thuis was. Achter zijn huisje had hij een groentetuintje dat echter bij de konijnen bijzonder in trek was. Aangezien Teun toch wel wat groente voor zichzelf wilde overhouden had hij met vlechtdraad een omheining van ongeveer een meter hoog aangebracht. Als desondanks een konijntje kans zag binnen deze omheining te komen werd het door Teun met een bestraffend tikje en de vermaning niet meer terug te komen aan de andere kant gezet. Of deze handelwijze door dierenliefde werd ingegeven moeten wij betwijfelen omdat een gebraden duinkonijn in onze omgeving een gebruikelijk gerecht was. Meer voor de hand lag dat hij niet door het verschalken van zo’n holbewoner de goede verstandhouding met de eigenaar van het duinterrein en zijn baantje in gevaar wilde brengen. En toch, het wemelde letterlijk van de konijnen. De traditionele grote drijfjachten in de wintermaanden waren niet afdoende om deze ongebreidelde vermenigvuldiging in toom te houden. Er moest daarom ook nog intensief gedolven worden. Dit was een bijbaantje waarvan veel tuinders in de stille wintermaanden dankbaar gebruik maakten.
De delvers werkten meestal afzonderlijk. Hun uitrusting bestond uit een ongeveer twee meter lange enigszins kromme stok, een schop en niet te vergeten het speciaal afgerichte hondje. Konijnen graven een gang van ongeveer twee meter, aan het einde waarvan ze een soort woonruimte maken, door de delvers “de kamer” genoemd. Vanuit deze kamer maken ze weer andere gangen, ook wel die doodlopen, om te vluchten of bij onraad als schuilplaats te dienen. De delver begon met het dichtstoppen van de ingangen met uitzondering van de gang die naar de kamer leidde, waar het luid keffende hondje inmiddels de aanwezigheid van konijnen had aangegeven. Dan werd met het uitdelven begonnen waarbij de stok werd gebruikt om de richting te peilen. Soms was de buit maar één konijn, maar niet zelden vijf of zes. Een welgemikte tik achter de oren was meestal genoeg om langoor naar de eeuwige jachtvelden te sturen.
Jaarboek 4, pagina 7
Konijnen delven was een zwaar en bovendien gevaarlijk beroep. Schrijver dezes kan zich nog herinneren dat in zijn jongenstijd in de Zeeduinen een houten kruis stond waarvan werd verteld dat ter plaatse een stroper uit Egmond tijdens het delven onder het zand werd bedolven en was gestikt. Hetzelfde was onze plaatsgenoot Cor Meijne ook bijna overkomen zij het niet als stroper maar als delver in dienst van het landgoed. Toen hij de kamer tot op anderhalve meter was genaderd stortte het gat boven hem in en was hij met z’n hondje Fokkie menselijkerwijs gesproken ten dode opgeschreven. Gelukkig was die dag een broertje meegegaan die de tegenwoordigheid van geest had om delvers in de buurt te waarschuwen. Snel waren zij op de plaats van het onheil en begonnen het zand weg te graven. Inmiddels had de ongelukkige delver een “akte van berouw” gebeden om zich van een gunstig onthaal in het hiernamaals te verzekeren. Eerst kwam een hand te voorschijn, toen was Cor vlug uit zijn benarde positie bevrijd. Hij had echter het bewustzijn reeds verloren, maar met toepassing van kunstmatige ademhaling wist men de levensgeesten weer op te wekken. Toen hij zijn ogen opsloeg waren zijn eerste woorden: “Waar is Fokkie?”
Onmiddellijk toog men aan het werk om de trouwe viervoeter te zoeken. Ongedeerd sprong hij plotseling uit een gang waar hij zich verborgen had gehouden tevoorschijn en begon meteen naast zijn baasje liggend diens gezicht te likken. Een jachtdrama met een happy end.
JOHANNA’S HOF
Aan de overzijde van het kampeerterrein, waar nu de auto’s voor het huidige Johanna’s Hof worden geparkeerd, stond dan de boerderij Johanna’s Hof, gebouwd in 1828 onder meer bewoond door de familie Dokter en laatstelijk door de familie W. Twisk.
Johanna’s Hof was wat minder afgelegen dan de andere duinboerderijen, vanwege haar ligging aan de Zeeweg. Nu moet men zich van de Zeeweg (toen meestal Strandweg genoemd) in die tijd niet te veel voorstellen; het was een eenvoudige zandweg met diepe karrensporen. Maar toch kwamen er dagelijks schelpkarren langs en tuinders die naar hun land gingen. Al vóór de eerste Wereldoorlog kwamen de eerste toeristen opzetten en dorstig van de lange wandeling kwamen zij vaak bij Johanna’s Hof terecht om bij de pomp hun dorst te lessen, hetgeen uitgroeide tot een glaasje ranja of een biertje aan een van de tafeltjes die op het erf van de boerderij waren geplaatst. En zoals U in het boek “Schippers van ’t Stet” kunt lezen kon dit zelfs uitgroeien tot logeerpartijtjes.
Toen in 1922 de Zeeweg tot aan het Commissarishuis werd verhard nam het tourisme spoedig in omvang toe en werd zelfs toestemming verleend voor het opslaan van tenten aan de overkant, wat de geboorte van het Kampeerterrein betekende. Johanna’s Hof was in de ontginning een belangrijke plaats toegewezen, maar omdat de zaken niet verliepen zoals men verwachtte ging het ook met Johanna’s Hof bergafwaarts met het gevolg dat deze leuke oude boerderij in 1928 werd gesloopt. Slechts de fraaie oude bomen herinneren aan het historische plekje.
FOCHTELOO
Van veel latere jaren, namelijk 1890, dateert Fochteloo aan het begin van de Zeeweg. Dit huis werd gebouwd in opdracht van de toenmalige eigenaresse van het duinterrein te Bakkum, Prinses von Wied en was bestemd voor de nieuwe jachtopziener Albertus van der Wolff. Zij stond toe dat het nieuwe huis de naam Fochteloo kreeg naar de plaats waar de jachtopziener voordien woonachtig was. Hij kwam in 1888 naar Castricum en ging eerst in de kost bij de familie Hogensteijn op de Kwekerij. Behalve bij Prinses von Wied was hij ook in dienst bij Baron van Zuijlen. Hij hield toezicht op de jacht en in de de pacht van de landerijen in het duinterrein.
De pachtgelden moest hij persoonlijk bij een bank in Den Haag storten, hetgeen een jaarlijks uitstapje betekende.
Ook voor hem veranderde er veel toen het duinterrein in 1920 in handen van de Provincie overging. Op zesenzeventigjarige leeftijd overleed hij te Bergen in 1929.
Jaarboek 4, pagina 8
DE KWEKERIJ
Bij de beschrijving van Fochteloo noemden we reeds de Kwekerij, waarop de familie Hogensteijn woonachtig was. Het is thans in gebruik als museum en te bereiken als men na de Zeeweg rechtsaf de van Oldenbarneveldweg opgaat en daarna eveneens rechtsaf de Prof. Winklerlaan in. Rechtsaf door het mooi aangelegde park ziet men dan het museum.
Het is moeilijk te achterhalen hoe oud het boerderijtje is, maar voor de ontginning stond het er al en was eigendom van de familie Boreel. Toen het door Koning Willem I werd aangekocht was het een bedrijfje met bouwland en weiden. Dat is lang zo gebleven totdat in 1909 het Provinciaal Ziekenhuis Duin en Bosch werd gebouwd. Het moet goed wonen zijn geweest op de Kwekerij, want de laatste bewoner Hein Hogensteijn is honderd jaar geworden.
DE KROFTWONING
We moeten terug naar de Zeeweg want we hebben nog niet alle duinboerderijen gehad. De Krochtlaan (ook wel Kroftlaan) is een zijweg van de Zeeweg tegenover het voetbalveld. Na enige honderden meters zien we links een groot veld waar tegenwoordig veel sport wordt beoefend. Een goed opmerker zal zien dat ongeveer twintig meter daarvoor de sloot langs de weg door een dam wordt onderbroken. Deze dam was de toegang tot de Kroftwoning welke in 1836 in het kader van de ontginning werd gebouwd. Het was in tegenstelling tot de Brabantsche Landbouw, van Lennepsoord en Johanna’s Hof een zogenaamde stolpboerderij met een “vierkant in het midden” dat wil zeggen dat de basis van de constructie door vier zware staanders wordt gevormd. Het erf en het weiland zijn later met bos beplant; wat nu het grote speelveld is was toen de tuinderij. De boerderij werd o.m. bewoond door de familie Zonneveld (Piet van Sien) en Willem de Ruijter met zijn gezin, die tevens de laatste bewoners waren.
Het was een idyllisch plekje midden in het bos. Honderden kippen liepen los rond de boerderij. Schrijver dezes, die op deze boerderij werd geboren, moest met de andere kinderen van het gezin elke dag voor schooltijd eerst de eieren zoeken in het bos. Ieder had zijn eigen gebied en wist op den duur precies waar de nesten lagen. Toch gebeurde het vaak dat een kloek trots met tien, twaalf kuikens het erf op kwam stappen. Ook waren er kippen die op comfort waren gesteld. ’s Morgens wachtten ze bij het open raam bij de bedsteden tot de bewoners uit de veren waren om daarna vliegensvlug het nog warme bed voor de eierproductie in beslag te nemen. Wekelijks werden de eieren opgehaald door kruidenier Hannes Stolk die er weer de benodigde kruidenierswaren voor in plaats leverde; een soort Bellamy-toestand dus.
Het was hard werken op de duinboerderijen en vooral in de zomermaanden werkte het hele gezin mee, soms ten koste van het onderwijs. Zo kon het gebeuren dat een van de duinboeren Willem de Ruijter wegens het thuishouden van zijn zoon Jan in Naam der Koningin een dagvaarding kreeg aangeboden met de volgende inhoud:
“Beklaagd terzake dat hij gedurende na te melden tijd, namelijk van 23 September tot en met 5 Oktober 1904 als vader belast met de verzorging van de bij hem inwonende zoon welke als leerling was geplaatst op de Openbare Lagere School te Zuid-Bakkum en nog niet op grond van artikel 3 van de Leerplichtwet buiten de verplichting valt, niet heeft gezorgd dat dit kind die school geregeld bezocht en van 23 September t/m 5 Oktober zowel de voor- als namiddagschool verzuimde”.
Door de schoolopziener te Beverwijk werd hiervan procesverbaal opgemaakt en de aanzegging vond plaats door de Gemeenteveldwachter C. Bakker. Krachtens het Wetboek van Strafrecht stond hiervoor een boete van Vijf gulden of drie dagen hechtenis. De uitspraak luidde Drie gulden en 1 dag hechtenis en werd gedaan door de Kantonrechter Mr. Matthijn Buchner in het bijzijn van de Griffier Mr. Martinus Eliza Johannes Jacobus van Lith de Jeude. Drie gulden was in die tijd overigens een flink bedrag.
Het boerderijtje de Kroftwoning zou volgens het Provinciale Bestuur te kostbaar in onderhoud zijn geworden (onderhoudskosten in 1913: 13,50 gulden) en werd derhalve in 1914 gesloopt.
DE SCHAAPHERDERSWONING BIJ HET ZEEDUIN
We vervolgen de Krochtlaan tot aan de van Rensdorpweg waar we linksaf gaan via de van Speyklaan achter het Kampeerterrein om naar de Staringweg. Deze volgen we in noordelijke richting tot de Noorderstraat, die de Staringweg kruist. Aan de linkerkant, in de hoek van de Noorderstraat en de betegelde Staringweg stond de Schaapherderswoning van het Zeeduin. Dit was weer een gebouw van het bekende type als Johanna’s Hof, van Lennepsoord en de Brabantsche Landbouw, zij het iets kleiner.
Bij dit bedrijfje behoorde onder andere het land dat nu nog langs de Noorderstraat te zien is en in de volksmond nog “de weid van Jan Brasser” wordt genoemd. Ook de bossen ten noorden van de Noorderstraat waren toen weiden. In deze Schaapherderswoning hebben als laatsten gewoond de families Mooy (die later naar Zeeveld verhuisde) en Brasser (later woonachtig aan de Heereweg) totdat in 1914 ook dit gebouwtje werd gesloopt.
Jaarboek 4, pagina 9
BERWOUT
Als we dan het tegelpad volgen en uiteindelijk linksaf de Scheilaan ingaan zien wij vrij onverwacht ten noorden daarvan het boerderijtje Berwout.
De naam Scheilaan geeft aan dat we ons bevinden op het schei van Castricum en Egmond-Binnen. Dit is er misschien wel de oorzaak van dat Berwout altijd enigszins stiefmoederlijk behandeld is; noch in de geschiedenis van Egmond-Binnen, noch in de geschiedenis van Castricum wordt aan dit boerderijtje veel aandacht besteed. Toen de ontginning ook tot in de duinen onder Egmond doordrong stond Berwout er al.
Het is evenals de Krochtwoning een stolp, waarvan het inwendige redelijk goed bewaard is gebleven. Volgens de huidige bewoner zou het vierkant grotendeels van strandhout opgetrokken zijn. Afgaande op de gebruikte stenen en andere bouwmaterialen mag men aannemen dat ook deze boerderij van het begin van de vorige eeuw is.
Volgens de overlevering zou tijdens de ontginning op Berwout een arbeider met zijn gezin hebben gewoond. Toen het werk op z’n eind liep was er voor deze man, die van elders kwam, niet zo gemakkelijk werk in de omgeving te vinden. Om steun bij de Gemeente of Kerk aan te kloppen, bracht voor de man geen soelaas. Ten einde raad hebben man en vrouw de boerderij met onbekende bestemming verlaten met achterlaten van zes kleine kinderen. Gelukkig werd dit tijdig ontdekt en heeft men de kinderen bij enkele gezinnen in het dorp kunnen onderbrengen.
ZEEVELD
De laatste boerderij die we tijdens onze wandeling te zien krijgen is het Zeeveld. Hiervoor lopen we de Noorderstraat af in oostelijke richting totdat de mooie boerderij in zicht komt, gelegen aan een stukje oude Heereweg. Het gedeelte van de Heereweg langs de Jeugdherberg is pas omstreeks 1930 aangelegd.
Het Zeeveld was een tamelijk riant boerenbedrijf gebouwd in het begin van de vorige eeuw en heeft als zodanig tot 1968 dienst gedaan. Zoals we reeds bij de Schaapherderswoning vermeldden verhuisde de familie Mooy naar het Zeeveld waar voordien de familie van Amersfoort woonde. Bij overlevering werd verteld dat Koning Willem I eens tijdens een bezoek aan het duinterrein op het Zeeveld vertoefde en dat hij tijdens dit bezoek zijn bewondering uitsprak voor een fraaie oude klok die in de huiskamer hing. Het is niet bekend of als gevolg van deze belangstelling de klok van eigenaar is gewisseld maar wel dat nog lange tijd op de wand van de woonkamer de plek was te zien waar het kostbare kleinood had gehangen.
Jaarboek 4, pagina 10
Na de verhuizing van de familie Mooy in 1908 breidde de boerderij zich door de voortvarende aanpak van vader Piet gestadig uit. Toen in 1924 de Schaapherderswoning werd gesloopt bouwde men van het sloophout bij het Zeeveld een z.g. buitenbarg (hooiberging). Ook de koezolder van de boerderij werd met dit materiaal verhoogd; deze was namelijk zo laag dat de koeien er bijna met de ruggen tegenaan stonden en de mannen verplicht waren hun werk al bukkend te verrichten.
Tot slot willen we niet onvermeld laten dat er behalve de genoemde duinboerderijen aan de rand van het duinterrein in Castricum en Bakkum nog meer boerderijen te vinden waren, zoals de Papenberg bij Onderlangs, de boerderij aan het Slingerpad en de boerderij van Trijn Asjes, die stond achter het huidige P.W.N. kantoor. Boerderijen echter die niet rechtstreeks met het ontginningsplan van doen hadden.
Gegevens voor deze beschrijvingen ontleende we o.a. aan diverse geschriften, waaronder het boek over het duinreservaat van Ir. J. G. G. Jelles, enkele archieven en voorts ook dikwijls aan de hand van overleveringen.
Q. de Ruijter