Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 22, pagina 29
De begraafplaats van Duin en Bosch
Toen het provinciaal psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch in 1909 in gebruik werd genomen, was de organisatie zodanig geregeld dat het helemaal in de eigen behoeften kon voorzien. Op bijna geen enkele wijze was men afhankelijk van de omgeving.
In de centrale werkplaats werd de benodigde elektriciteit opgewekt, men beschikte over een wasserij. Een ingenieus systeem zorgde ervoor dat de fecaliën en het was- en afvalwater via een apart riool over de zogenaamde vloeivelden werd verspreid teneinde de schrale duingrond nog enigszins vruchtbaar te maken. Een smalspoor verbond de paviljoens onderling: het maakte het vervoer van voedsel, gewassen kleding en andere zaken mogelijk. De tramlijn naar het station Castricum maakte Duin en Bosch tot een dorp op zich.
En …er was de begraafplaats.
In het begin van de 20e eeuw heerste in wetenschappelijke psychiatrische kringen de opvatting dat de psychiatrie het meest duidelijk gedefinieerd kan warden als de leer der hersenziekten.
De deskundigheid van de psychiater was gelegen in zijn kennis van de anatomie der hersenen. Het bestuderen van de microscopische anatomie van de hersenen van overleden patiënten bood de mogelijkheid uiterst geringe afwijkingen te ontdekken, die men in samenhang met de waargenomen ziektebeelden trachtte te brengen.
Dat verklaart de betekenis van de Duin en Bosch begraafplaats, maar sterker nog van het gebouw dat zich bij de ingang bevindt: het anatomiegebouw. Het gebouw met de voor de architectuur van het ziekenhuis zo karakteristieke ‘vakwerkstijl’.
De volgorde van de bouw van het ziekenhuis was als volgt: eerst werd de tramlijn gerealiseerd, daarna de twee opzichterswoningen aan de zuidkant van het ziekenhuis en daarna het gebouw voor anatomie. Daarin bevonden zich: “een lokaal voor het opbaren van de overleden patiënten, een vertrek met een katafalk (kleine verhoging voor een doodskist) voor de begrafenissen en een wachtkamer voor de familie van de overledene. In de andere helft van het gebouw was de sectiekamer en daarnaast twee vertrekken voor het laboratorium. Een van die vertrekken was bestemd voor het macroscopisch bewerken van preparaten, het tweede voor het vervaardigen en bestuderen van microscopische preparaten. Een donkere kamer voor fotografie sloot zich hierbij aan, terwijl op een zolder de gelegenheid was tot het inrichten van een museum voor het tonen van buitengewone hersenweefsel-coupes”, aldus dr. J.W. Jacobi in zijn secure rapportage in het jaarverslag van 1909.
Bijzondere betekenis
De begraafplaats is gelegen aan de oostzijde van het ziekenhuisterrein. In cultuurhistorisch opzicht is het een belangrijke plaats, omdat het een beeld geeft van de bejegening van de overleden patiënten en van de personeelsleden die er een laatste rustplaats kregen.
De opmerkelijke hiërarchie die er bestond rondom de plek waar verpleegden en functionarissen begraven werden, schetsen de opvattingen van destijds. Er zijn graven van mensen die in de geschiedenis van Duin en Bosch en de Castricumse gemeenschap een belangrijke functie vervulden, maar ook graven van jonge mensen waarvan het overlijden diepe indruk maakte bij de Bakkumse bevolking.
De begraafplaats was verdeeld in twee afzonderlijke gedeelten: een deel was bestemd als algemene begraafplaats en het andere deel was voor rooms-katholieke overledenen. In beide delen waren drie klassen te onderscheiden. De eerste klasse was voor hogere en middelbare ambtenaren, de tweede klasse voor het overige personeel en de derde klasse voor de patiënten.
Als de Commissie van Bestuur daarvoor toestemming verleende, was het geoorloofd de lijken van de leden van het gezin van het personeel, met inachtneming van de bovenvermelde klassenverdeling, hier te begraven. Een begrafenis vond in de regel plaats tussen 10 en 12 uur.
Alle overledenen werden naar de begraafplaats gedragen: bij de teraardebestellingen in de 1e en 2e klasse door tien, en bij begrafenissen in de 3e klasse door acht dragers. De dragers werden door de geneesheer-directeur uit het verplegend personeel aangewezen.
Jaarboek 22, pagina 30
De voorganger en de dragers waren bij een begrafenis verplicht in het zwart gekleed te gaan. Deze kleding werd door het ziekenhuis verstrekt. Bij begrafenissen in de 1e klasse werd voor elk lijk een afzonderlijk graf gemaakt. In de 2e en de 3e klasse was een graf voor drie overledenen bestemd. Als er van de overleden verpleegden geen nabestaanden waren of de familie geen grafsteen kon bekostigen, droeg het ziekenhuis zorg voor het plaatsen van een zwart houten kruis.
De graven
Een schilderij met de begraafplaats vol in beeld en gedateerd 20 mei 1920 is te bewonderen in het museum ‘Het Oude Huys’. Het geeft, gelet op de gedetailleerde wijze van schilderen, een betrouwbaar beeld van hoe het er toen, in 1920, uit zag. Er zijn 15 houtenkruizen te zien. In de 3e klasse zijn 29 grafmonumenten geschilderd. In de 1e en 2e klasse afdeling zijn 9 graven te onderscheiden. Dominant aanwezig is de grafzuil van de eerste directeur, dr. J.W. Jacobi. Het is een granieten obelisk omgeven door een fraai gesmeed hekwerk. Jacobi genoot veel respect en waardering onder de ziekenhuisbevolking. Het verhaal gaat dat het personeel dit ooit fraaie monument met stuivers, dubbeltjes en kwartjes heeft bekostigd.
Het laatste personeelslid dat hier, in 1953, een rustplaats kreeg, was de heer W. E. van Keeken, destijds administrateur van bet ziekenhuis en een bekende man in Bakkum vanwege zijn grote verdienste voor de tennissport. Hij was mede oprichter van de Bakkumse tennisclub, die ooit in Duin en Bosch van start is gegaan. De tennisbaan lag links aan het einde van de Beukenlaan op de plaats waar nu Westlinge D te vinden is. Van Keeken beijverde zich als bestuurslid van de landelijke tennisbond voor het beoefenen van de tennissport door de jeugd. Het jaarlijks georganiseerde internationale jeugdtoernooi aan de Vinkebaan draagt daarom terecht zijn naam.
Er is een bijzonder graf dat links van de ingang te vinden is en dat uit twee stenen bestaat. Het is het graf van Gerrit en Henk Koeman, zonen van een verpleger, die in de huizen van Duin en Bosch (nu gelegen aan de Van Duurenlaan) woonde. Gerrit overleed in 1928 na een ernstige infectieziekte. Zijn broer Henk kwam op tragische wijze om het leven door een ongeval in het stukje duin tegenover het huis van zijn ouders, om precies te zijn op de plaats waar zich nu de tuin van Professor Winklerlaan 7 bevindt. Het was in 1930, Henk was 13 jaar oud. Het was herfstvakantie en met vrienden had hij een hut gebouwd, een diepe kuil gegraven en deze afgedekt met boomstammetjes, takken en bladeren. Een onzichtbare hut, dat was de bedoeling. Op een gegeven moment toen Henk alleen in de hut was, stortte deze in. De andere jongens konden met hun blote handen weinig beginnen en renden naar Henks huis om hulp te halen, maar helaas duurde dit te lang. Na enige tijd werd de jongen levenloos uit het zand gehaald.
En dan is er nog die kleine, ooit witte graf steen met als opschrift: ‘Hier rust onze lieveling Jan Blei. Geboren 10 Juli 1931. Overleden 24 Juli 1936’. Ook het verhaal rond de dood van Jan Blei zorgde voor heftige emoties. Zijn vader was eveneens verpleger in Duin en Bosch. Wat gebeurde er precies? De jongen was aan het spelen op ‘het duintje’, het deel van het dorp tussen de Van der Mijleweg en de grens van het ziekenhuis. Andere kinderen lieten er vliegers op. Op ‘het duintje’ stonden houten radio-antennepalen, waarop zich op de bovenkant een zinken kapje bevond, om inwateren tegen te gaan. Op een nooit meer te achterhalen wijze is één van die palen plotseling omgevallen en trof het hoofd van het spelende kind. Hij was op slag dood.
De functie wordt opgeheven
Op 20 mei 1960 vond de laatste begrafenis plaats. Het was een man van 66 jaar die in 1929 was opgenomen en dus 31 jaar in Duin en Bosch had gewoond. In 1963 werd het formele besluit genomen de begraafplaats definitief te sluiten. De vroegere wet op de lijkbezorging schreef voor, dat een niet meer gebruikte begraafplaats tenminste 30 jaar na de sluiting braak moest liggen.
Jaarboek 22, pagina 31
De plaats kon dus niet worden geruimd. Misschien hebben de beleidsmakers van het ziekenhuis toen de tekst van de wet iets te letterlijk gevolgd. De begraafplaats verloederde en verkeerde in desolate toestand. De tand des tijds deed zijn werk en vandalen gingen hun gang: grafzerken werden omgegooid, de paden raakten overwoekerd door onkruid. Het was de tijd die het einde van het ‘self-support’ karakter van het ziekenhuis inluidde: de tramlijn, tot dan toe nog noodzakelijk voor de aanvoer van cokes voor de centrale, werd opgeheven; de tramremise werd verplaatst en kreeg een andere functie: houtopslag voor de bouwkundige dienst.
De sluiting van de begraafplaats stond dus niet op zich zelf, maar paste in de ontwikkelingen van de tijd. De psychiatrie veranderde. Men ging beseffen dat de mens, onder wat voor omstandigheden dan ook, een individu is dat op zijn omgeving blijft reageren, en dat het om die reden van groot belang is dat de omgeving van een psychiatrisch ziekenhuis deel uitmaakt van zijn bestaan. Een aantal psychiatrische inrichtingen, onder andere ‘de Willibrordus’ in Heiloo, voegde in die tijd het woord ‘centrum’ toe aan hun oorspronkelijke naam, om daarmee aan te geven dat men het middelpunt wenste te zijn van de zorg voor geestelijk zieken, maar dan in samenhang met de omliggende gemeenschap.
Duin en Bosch hield zijn eigen naam, zonder nadere toelichting, maar bleef niet achter bij de trend: het realiseerde het cultureel centrum ‘de Clinghe’ met een zalencomplex dat niet alleen voor intern gebruik bestemd werd, maar waar ook de omgeving van het ziekenhuis van kon profiteren.
In 1969 werd in een oude duinboerderij, bij gelegenheid van het 60 jarig bestaan, een museum ingericht. De doelstelling van het museum is het veiligstellen en toegankelijk houden voor een breed publiek van het historisch bezit van het voormalig rijkskrankzinnigengesticht, later provinciaal ziekenhuis te Medemblik en van Duin en Bosch. De bezoekers kunnen, kijkend naar de talrijke voorwerpen uit het verleden, mogelijk een ander en misschien beter inzicht krijgen in de psychiatrische praktijk van nu.
Natuurmonument
In 1993 werden de begraafplaats en het omliggende duingebied tot natuurmonument verheven. De kwalificatie ‘monument’ dankt het aan een aantal onderdelen. De begraafplaats op zich is een monument maar ook de omgeving is bijzonder. De oorspronkelijke paden zijn weer in ere hersteld en worden omzoomd door 25 ‘monumentale iepen’ ; centraal op de plek staat een, in de entourage passende ’treur-iep’. Alle bomen dateren uit de begintijd van het ziekenhuis. Ze zijn exclusief, omdat een iep, zo dicht bij de zee gegroeid, zelden een zo buitengewoon formaat heeft. Om ze tegen de iepziekte te beschermen, wordt de bast van de bomen jaarlijks geïnjecteerd, teneinde de gevreesde schimmel op afstand te houden.
Tot slot: de voormalige begraafplaats is ook het unieke domein van een aantal vleermuissoorten. De dwergvleermuis bezoekt ’s zomers het gebied om er zijn kostje bij elkaar te scharrelen. De vleermuis die eigenlijk in het gebied woont, is de grootoorvleermuis: een in Nederland steeds zeldzamer wordende soort, die zich ’s winters schuil houdt op een zolder van de nabijgelegen Clinghe.
Gerrit Schumm
Bronnen:
- Het jaarverslag van Duin en Bosch van 1909
- Linda Kos, documentalist medische bibliotheek Duin en Bosch.
- Verschenen jaarboekartikelen over Duin en Bosch in Bakkum:
- Duin en Bosch
- begraafplaats
- duinresidentie Prinses zu Wied
- evacuatie
- patiëntenzorg
- trammetje
- zusterhuis Koekoeksduin
- Extra:
- Jacobi
- Jacobi gezin en grafmonument
- Broeder Krist vertelt …
- Raadsel met schilderij opgelost