Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 27, pagina 44
De geschiedenis van de Dorpsstraat en zijn bewoners (deel 2)
Huis nummers 1-35
De geschiedenis van de Dorpsstraat, als onderdeel van een hoofdverkeersweg tussen Beverwijk en Alkmaar, gaat ver terug in de tijd. Vroeger verliep de weg buiten het dorp wat anders dan nu, maar het huidige tracé door het dorp, vanaf het kruispunt met de Burgemeester Mooijstraat tot iets voorbij de huidige (in 2004) verkeerslichten is reeds als zodanig te onderkennen op kaarten uit de 17e eeuw. In het vorige jaarboekje werd een aanvang gemaakt met de geschiedschrijving van de Dorpsstraat, die gekarakteriseerd werd als wellicht de meest interessante straat van Castricum, sfeerbepalend voor het dorpscentrum, met zijn kerken, bioscoop, winkels en cafés. Beschreven werd hoe de straat uitgroeide van een rustige landweg tot een straat met een grote verkeersdrukte, waarlangs zich in de periode 1895 tot 1923 zelfs een aantal malen per dag een stoomtram voortbewoog.
Wat betreft de beschrijving van de geschiedenis van de Dorpsstraat is (het) een probleem, dat pas in 1929 de benaming Dorpsstraat werd ingevoerd voor het gedeelte van de Rijksstraatweg tussen de spoorwegovergang en de rooms-katholieke kerk. Het is verwarrend in de beschrijving steeds een onderscheid te moeten maken tussen Rijksstraatweg en Dorpsstraat en daarom is, wat betreft de plaatsaanduiding van de huizen, uitgegaan van de huidige nummering in de Dorpsstraat, hoewel de panden bij hun bouw aan de Rijksstraatweg waren gelegen en anders waren genummerd.
In het vorige artikel werd een aantal huizen met even nummers aan de noordkant van de Dorpsstraat besproken, te beginnen met het pand nummer 2, dat lange tijd onder de naam Funadama bekend was (nu restaurant Jasmin Garden) en eindigend met het pand op de hoek Dorpsstraat-Burgemeester Mooijstraat nummer 42 (nu – in 2004 – Brasserie bij Beentjes). In dit artikel komt de overkant aan bod en wordt een aantal panden met oneven nummers besproken, zoals die zijn aangegeven op de onderstaande plattegrond.
Wanneer, wat dit gedeelte van de Dorpsstraat betreft, wordt teruggegaan in de tijd, dan blijkt dat de grond in een periode voordat de latere bebouwing plaatsvond, voornamelijk gebruikt werd voor tuinbouw en de teelt van bloembollen en planten. Wat betreft de eigenaren van het land, die in de eerste decennia van de 20e eeuw hun grond verkochten voor de grotendeels nog bestaande bebouwing, kunnen vooral worden genoemd Petrus (Piet) Valkering en Adriaan van Lith, die beiden in het vervolg nog ter sprake komen.
Een dubbele villa (nummer 1)
De bebouwing aan het begin van de ‘oneven kant’ van de Dorpsstraat wordt gekarakteriseerd door een aantal opvallende panden, deels nog in vrijwel de oorspronkelijke staat. Men zou kunnen spreken van herenhuizen, met een zeer verschillende architectuur, wat het straatbeeld levendig maakt. Een monumentencommissie sprak nog niet zo lang geleden van ‘rentenierswoningen’: grotere en rijkere woningen, die als voorbeeld kunnen gelden voor de ontwikkeling van Castricum rond 1920.
Als eerste van deze woningen staat direct over de spoorbaan aan het begin van de Dorpsstraat op de hoek met het Schoutenbosch de riante villa, die oud-kapitein Tom Arnold in 1911 liet bouwen op grond die hij had gekocht van bollenkweker Piet Valkering. In het artikel over de Dorpsstraat in het vorige jaarboekje maakten we reeds kennis met Tom Arnold, die in 1906 villa Funadama (later hotel-restaurant Funadama en thans restaurant Jasmin Garden) had laten bouwen en daarin ook tot zijn overlijden in 1919 woonde.
Tom Arnold was niet alleen, zoals wel gesuggereerd, een gezellige pijproker, die volgens de overlevering in trek was bij vrijgezelle dames, maar hij ontpopte zich na zijn pensionering en definitieve vestiging vanuit Batavia in Castricum ook als zakenman, hoewel op bescheiden schaal. Hij trachtte wat te verdienen aan de handel in grond en huizen.
Een opvallende gevelsteen in de voorgevel van het pand toont een afbeelding van een scheepje en de naam ‘De Geertruida’. Een gevelsteen aan de zijkant van de villa toont als tekst: “14 April 1911 werd de eerste steen gelegd door Charlotte van den Hoeven, oud 13 jaar.” Tom Arnold, die niet getrouwd was en ook geen kinderen had, gold in zijn familie als de kindervriend oom Tom en het wekt dan ook
Jaarboek 27, pagina 45
geen verwondering dat de beide vernoemingen betrekking hadden op twee van zijn nichtjes: Charlotte van den Hoeven als dochter van zijn zuster Rebecca, die getrouwd was met de hervormde predikant Cornelis van den Hoeven en Geertruida Arnold als dochter van zijn broer Johannes. De naam Geertruida komt overigens meermalen voor in de familie en wat de naamgeving betreft heeft Tom Arnold wellicht ook gedacht aan zijn moeder, Geertruida Rebecca Tacke.
Waarom Tom Arnold een tweede huis liet bouwen, terwijl hij comfortabel in villa Funadama aan de overkant woonde, is niet geheel duidelijk. Bouwtekeningen spreken van een ‘dubbelvilla’, wat suggereert dat het huis bedoeld was voor gescheiden bewoning door twee gezinnen. Waarschijnlijk liet hij de villa bouwen voor zijn halfbroer Pieter Arnold, die bij zijn vestiging in Castricum net als hij een carrière achter de rug had als kapitein. Pieter Arnold en zijn familie komen hierna nog ter sprake, want zij verhuisden in 1918 naar een villa die hij even verderop had laten bouwen (Dorpsstraat nummer 7), waarna Tom Arnold ‘De Geertruida’ verkocht aan graanhandelaar Jan de Haas, die er zelf niet gewoond zal hebben, want hij verkocht het pand vrijwel direct aan Rudolf Mees, waarnemend geneesheer-directeur van Duin en Bosch.
Of Mees er met zijn gezin heeft gewoond is niet duidelijk. Volgens gegevens van de Burgerlijke Stand vestigde het gezin Mees zich bij de komst naar Castricum in 1915 in een ‘doktersvilla’ aan de Van Oldenbarneveldweg. Zijn in Castricum geboren zoon Rudolf Mees herinnert zich ook alleen maar Bakkum, waar hij op school ging. Er is dus wat de bewoning van de villa betreft een ‘zwart gat’ in een periode na 1918, maar wat zeker is, is dat de ene helft van de villa in 1923 door Mees werd verhuurd aan de uit Alkmaar afkomstige notaris Jacob Stuyt en de andere helft in 1924 aan ene Albert Jüdell.
Deze Jüdell, destijds een conservenfabrikant met een fabriek in Limmen, was een telg uit een gefortuneerde Amsterdamse familie van koffiehandelaren, onder meer in het bezit van het landgoed ‘De Karperton’ bij Bergen. Toen Albert Jüdell in Castricum ging wonen, was hij 30 jaar en getrouwd met Catharina Johanna Zeewold. Zijn twee kinderen werden in Castricum geboren.
Toen de familie Jüdell in 1927 naar Alkmaar vertrok, zag Stuyt zijn kans schoon om het pand te kopen, want Mees verruilde Castricum voor Santpoort, waar hij was benoemd tot geneesheer-directeur van het Provinciaal Ziekenhuis aldaar. De dubbele villa was uiteraard geknipt voor notaris Stuyt, want in de ene helft (1a) kon hij zijn kantoor vestigen, terwijl de andere helft als woonhuis kon dienen voor zijn gezin, dat vijf kinderen telde. Nog in 1927 liet hij aan de zuidzijde van de villa een entree naar zijn kantoor maken en aan de oostgevel liet hij een serre aanbouwen. Jacob Stuyt was zijn loopbaan begonnen als kandidaat-notaris in Alkmaar en als zodanig had hij ook enige tijd stage gelopen bij notaris Heenk in Castricum. Nog levende nazaten kenschetsen notaris Stuyt als een rustige man, die niet de indruk wekte het overmatig druk te hebben, want hij lag zomers nog al eens in de tuin te slapen en moest door een medewerker worden gewekt als er een klant in zijn kantoor was gearriveerd. Hij overleed in 1938 op 57-jarige leeftijd en werd bijgezet in een familiegraf op het kerkhof van de Pancratiuskerk.
Zijn weduwe Engelina Stuyt-van den Brink zat niet bij de pakken neer en verhuurde het kantoorgedeelte van de villa in 1939 aan de Rijksgebouwendienst, die er de staf van een luchtafweercompagnie huisvestte. Over de in verband met de oorlogsdreiging gemobiliseerde Nederlandse militairen, die niet alleen aan de oostgrens, maar in het kader van de neutraliteitspolitiek ook langs de kust verbleven en deels ingekwartierd waren in Castricum, schreef in december 1939 onze plaatsgenoot W.E. van Keeken, destijds verplegingsofficier, in de plaatselijke krant:
“Door medewerking van verschillende kanten hebben alle militairen gelegerd te Castricum genoeglijke kerstdagen meegemaakt. Mag ik nog uw hulp inroepen om ook oudejaarsavond voor hun op te vrolijken. Bak wat meer oliebollen en stel deze voor onze bewakers beschikbaar, dan zal zeker geen dezer met een lege maag het jaar 1940 in behoeven te gaan. De totale sterkte, van luchtdoelartillerie en kustwacht te zamen, bedraagt 31 december ongeveer 120 man. Ieder, die daartoe genegen is wordt verzocht hare bijdrage, op 30 of 31 december af te geven bij ‘Hotel Broksma’ en van tevoren zo mogelijk nog even schriftelijk of telefonisch opgave te doen aan onderstaand adres op hoeveel stuks wij mogen rekenen.”
De oliebollenactie zal ongetwijfeld een succes zijn geweest, want de hier gelegerde Nederlandse militairen waren zeer populair. Dat blijkt bijvoorbeeld uit herinneringen van de bejaarde broers Stuyt, destijds 15 en 20 jaar, die zich vooral de periode van inkwartiering voor de geest wisten te halen en zelfs de namen van de militairen nog wisten te reproduceren. De inkwartiering kan gezien het oorlogsverloop slechts vrij kort hebben geduurd, maar niettemin: “het waren enorm gezellige kerels.” Een van deze gebroeders Stuyt, Henk Stuyt, die lange tijd elders in de provincie als notaris werkzaam was en met wie geanimeerde gesprekken werden gevoerd over zijn jaren in Castricum, overleed in maart 2003 en werd bijgezet in het graf van zijn ouders naast de Pancratiuskerk.
In de eerste jaren van de Duitse bezetting telde de villa nog enige tijd een extra bewoner in de persoon van Charles de Roy van Zuidewijn, de echtgenoot van dochter Charlotte Stuyt. In januari 1943 werd het gezin Stuyt in het kader van maatregelen die in het vorige artikel
Jaarboek 27, pagina 46
over de Dorpsstraat zijn beschreven, door de bezetter uit huis gezet en werden er opnieuw militairen, nu Duitsers, ingekwartierd. Eind 1944 wist Thomas Stuyt toestemming van de toenmalige Castricumse burgemeester Masdorp voor reëvacuatie te verkrijgen en zo keerde het gezin in december 1944 vanuit Amsterdam weer in de Dorpsstraat terug. Het huis was wel verwaarloosd. Zo trof men in het kantoorgedeelte een grote partij cokes aan, wat overigens goed van pas kwam.
Na de oorlog, omstreeks 1948, verhuurde mevrouw Stuyt dit gedeelte van de villa aan de rijkspolitie. Het politiebureau was op de begane grond, terwijl de bovenverdieping diende als onderkomen voor de commandant. In de periode 1951 tot 1962 wordt als zodanig genoemd Theo Eibers.
Mevrouw Stuyt-van den Brink overleed in 1959. De erfgenamen verkochten het gehele pand in 1960 aan de 43-jarige Jan Staal; die kwam van Dorpsstraat 79, waar hij als slager gevestigd was en boven zijn winkel woonde. Het gezin van Staal had in zijn nieuwe behuizing aanvankelijk nog de politie als buur, maar toen deze in 1963 verhuisde naar de Brink, werd dat gedeelte van de villa verkocht aan Theo Bleijendaal, een onroerend goedhandelaar, die onder meer bekendheid kreeg als eigenaar van ‘De Harmonie’ in de Burgemeester Mooijstraat (later een Chinees restaurant). Hij werd bovendien allerwegen geroemd over zijn aankoop van de panden hoek Burgemeester Mooijstraat-Dorpsstraat en het aangrenzende café De Stiefel, omdat hij deze panden wist te behoeden voor sloop en liet restaureren.
Na de dood van Jan Staal in 1992 voelde zijn weduwe zich op den duur niet meer op haar gemak in de grote woning aan de Dorpsstraat en verkocht zij haar gedeelte in 1997 aan de familie De Bont. Het gedeelte dat werd bewoond door de familie Bleijendaal werd na de dood van Theo in 1997 verkocht aan de familie Kalshoven. Opvallend is dat de dames Staal en Bleijendaal nog steeds buren zijn, maar nu (in 2004) in het flatgebouw naast de tuin van kapitein Rommel, dat in de wandeling ‘Het Kasteel’ wordt genoemd.
Twee ‘herenhuizen’ (nummers 3 en 5)
De villa Dorpsstraat nummer 3 werd gebouwd in 1912 in opdracht van Jan Baas, destijds directeur van stoomzuivelfabriek De Holland op de hoek van het Schoutenbosch en de Breedeweg. Het gezin van Jan Baas telde vier personen, waaraan de villa dus een riant onderkomen zal hebben geboden. Op de persoon Jan Baas, die later behalve directeur ook eigenaar van de zuivelfabriek werd, zullen wij hier niet verder ingaan, want daarover is uitvoerig geschreven in een artikel over de geschiedenis van de zuivelfabriek in ons 20e jaarboekje.
Jan Baas overleed in 1954 op 72-jarige leeftijd. Zijn weduwe Maria Baas-Vis bleef in de villa wonen. Zij overleed in 1974 op 87-jarige leeftijd, waarna het huis in het bezit kwam van de familie Kooijman, eigenaars en exploitanten van het vrijwel ernaast gelegen garagebedrijf, Dorpsstraat nummer 7.
In 1909 begon voor Castricum de geschiedenis van de psychiatrische inrichting Duin en Bosch. Na een lange periode van voorbereiding kwamen in dat jaar de eerste patiënten. Niet alleen nam het aantal patiënten snel toe, maar evenredig groeide ook de behoefte aan verplegend en administratief personeel. Duin en Bosch rekruteerde in zijn beginperiode behalve in Castricum ook veel personeel van buiten.
Deze gang van zaken maakt ook deel uit van de geschiedenis van de ‘Wyde Blick’, de villa Dorpsstraat nummer 5 met als stichter een zekere Geert Middelveld, die kort na zijn huwelijk met Antje Tijs in 1910 vanuit Drenthe naar Castricum kwam om daar een betrekking als kantoorbediende op Duin en Bosch te aanvaarden. Hij woonde overigens na zijn komst naar Castricum met zijn vrouw eerst nog enkele jaren in een woning aan de overkant (nummer 14), maar verhuisde al spoedig naar de villa die hij in 1914 had laten bouwen op grond die hij had gekocht van de bloemist en bollenkweker Piet Valkering. Sindsdien woonden er onafgebroken leden van de familie Middelveld.
De in 1912 geboren zoon Geert Middelveld junior, die de kost verdiende als reclameschilder, kreeg in Castricum vooral bekendheid als kunstschilder. Zijn werk siert nog menig Castricums huis en in 1977 trok een tentoonstelling van zijn schilderijen met als titel ‘de bloem als vertroosting’ in Castricum veel belangstelling. Hetzelfde geldt voor een tentoonstelling in maart 1980 van zijn schilderijen in ‘De Vest’ (Alkmaar), met als onderwerp ‘landschappen en bloemen’, naar aanleiding waarvan Geert in de plaatselijke pers werd gekarakteriseerd “als een bijzonder man, een echt natuurmens, die tracht scheppend bezig te zijn en geestelijke inhoud aan zijn werken te geven”.
Het uiterlijk van de villa is sinds de bouw slechts weinig veranderd, alleen de dakkapel is van een latere datum. Veel Castricummers zullen zich nog de grote vogel herinneren, die Middelveld op de witte westkant van zijn huis had geschilderd. Als schilder had hij graffiti-neigingen en kon hij witte vlakken niet weerstaan. De schildering, die nog op een foto uit 1977 zichtbaar is, verdween toen het huis
Jaarboek 27, pagina 47
later werd overgeschilderd. Geert Middelveld overleed in 1987. Zijn weduwe, Grietje Middelveld-Tammes, heeft tot in 2004 in dit huis aan de Dorpsstraat gewoond en het nu verruild voor De Santmark.
Van woonhuis tot garage (nummer 7)
Op het adres Dorpsstraat nummer 7 was, zoals nog veel Castricummers zich zullen herinneren, lange tijd een garagebedrijf gevestigd en ook thans (in 2004) draagt het pand hiervan nog de littekens. Het behoorde aanvankelijk ook tot de categorie ‘herenhuizen’ en werd gebouwd in 1917 in opdracht van Pieter Arnold en zijn vrouw Anna van Duijn, die, voor zij er met hun gezin hun intrek namen, woonachtig waren op het adres Dorpsstraat nummer 1. Oude foto’s van de villa in zijn oorspronkelijke staat tonen inderdaad een stijlvol herenhuis met boven in de voorgevel de naam ‘Elizabeth’, een vernoeming naar Elizabeth Mus, de moeder van Anna van Duijn.
Pieter Arnold werd in 1861 in Huizen geboren. Hij was evenals zijn halfbroer Tom Arnold, waarmee in het voorgaande kennis werd gemaakt als stichter en bewoner van de villa Funadama, kapitein bij de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM), die lijndiensten onderhield tussen de eilanden van het toenmalige Nederlands-lndië.
Pieter en Tom Arnold hadden een gemeenschappelijke vader, de Amsterdammer Pieter Arnold, die ook kapitein was op de grote vaart en die daarmee hun beroepskeuze voor de scheepvaart ongetwijfeld zal hebben geïnspireerd. Zij hadden echter door de twee huwelijken van hun vader, in 1857 in Lisse met Jacoba Affourtit en in 1867 met de in Amsterdam geboren Geertruida Tacke, niet dezelfde moeder.
Pieter Arnold junior was in 1891 in Rotterdam getrouwd met de in Zierikzee geboren Anna van Duijn. Zijn woonplaats was lange tijd Batavia, waar zijn drie zonen werden geboren, maar sinds ongeveer 1895 had hij ook een pleisterplaats in Castricum, een niet meer bestaand huis aan de Kramersweg (later Burgemeester Mooijstraat). Pieter Arnold overleed in 1922 en daarmee werd hem veel leed bespaard, want zijn familie, die in een aantal opzichten zeker een Castricumse familie genoemd kan worden, kent een zeer tragische oorlogsgeschiedenis, waaraan in een afzonderlijk kader (hieronder) aandacht wordt geschonken.
De familie Arnold werd zwaar getroffen in de Tweede Wereldoorlog
Kort na de verrassingsaanval van Japan op Pearl Harbour en de oorlogsverklaring begin december 1941 aan de Verenigde Staten en het Britse Rijk, werd ook Nederland in de oorlog tegen Japan betrokken door een oorlogsverklaring die uitging van de in 1940 naar Londen uitgeweken regering.
De Japanners richtten al snel hun vijandelijkheden op Nederlands-Indië en hoewel het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en de marine, in samenwerking met de geallieerden, vaak hevige weerstand boden, hadden de Japanners eind maart 1942 het gehele Rijksdeel in handen.
In die periode bevonden zich twee zonen van de in 1922 in Castricum overleden oud-scheepsgezagvoerder Pieter Arnold in Nederlands-lndië. Piet Arnold, in 1920 in Castricum gehuwd met Marijtje Ewald, was bij het uitbreken van de oorlog met Japan sinds korte tijd in dienst bij de Shell als assistent bij de Seismische dienst op Oost-Java. Daarvoor was hij, in navolging van zijn vader, werkzaam als scheepskapitein bij de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM), die lijndiensten onderhield tussen de eilanden van de Indische archipel. Zijn broer Johan Arnold was werkzaam als stuurman bij de KPM.
Schepen van de KPM werden na het uitbreken van de oorlog al dadelijk in het krijgsgewoel betrokken, want zij trachtten zo goed mogelijk de pakketvaart tussen de eilanden gaande te houden en verzorgden nu ook militaire transporten, waardoor zij doelwit werden van Japanse oorlogsschepen. Om enigszins tegenspel aan de Japanners te bieden werd een aantal schepen licht bewapend, met een kanon en enkele mitrailleurs en er kwamen ook militairen aan boord.
Er zijn verschillende verhalen opgetekend van heldhaftige acties van KPM-scheepsbemanningen tegen de overmachtige Japanse oorlogsschepen. Maar deze betrokkenheid van koopvaardijschepen bij de oorlogsvoering bleek later een keerzijde te hebben.
Toen de Japanse bezetting een feit was, werden niet alleen militairen tot krijgsgevangenen verklaard, maar in strijd met de derde Conventie van Genève (die de Japanners niet hadden geratificeerd) ook een aantal Nederlandse opvarenden van de koopvaardijschepen, speciaal de scheepsofficieren.
Ook de beide broers Arnold trof dit lot, wat betekende dat ze niet, zoals veel Indische Nederlanders, in een ‘normaal’ interneringskamp terechtkwamen, maar in kampen waar krijgsgevangenen tot zware arbeid voor de Japanners werden gedwongen. In 1942 werden groepen krijgsgevangenen aan het werk gezet op Ambon en enkele omringende eilandjes bij de aanleg van vliegvelden. Ook Piet en Johan Arnold kwamen hier terecht.
In de kampen waar de slavenarbeiders werden ondergebracht in bamboehutten, heersten erbarmelijke omstandigheden en hielden sadistische bewakers de gevangenen onder de duim. Veel krijgsgevangenen werden ondervoed en ziek. Ook Johan Arnold was niet tegen de omstandigheden opgewassen en stierf in 1943 op 44-jarige leeftijd in het kamp aan tyfus.
Toen de aanleg van het vliegveld was voltooid, werd de nog in leven zijnde Piet Arnold in november 1943 met 350 andere, in
Jaarboek 27, pagina 48
slechte conditie verkerende krijgsgevangenen, aan boord gebracht van het Japanse vrachtschip Suez Maru, om naar Java te worden getransporteerd. Op 29 november 1943 werd het schip, waarvan in strijd met internationale conventies op geen enkele wijze duidelijk was dat het krijgsgevangenen vervoerde, terwijl er ter reparatie wel een vliegtuig op het voordek stond, in de Java Zee getorpedeerd door de Amerikaanse onderzeeboot Bonefish. Slechts één Amerikaanse krijgsgevangene overleefde, en zo stierf op deze dag ook Piet Arnold.
Hij was toen 47 jaar De nabestaanden van Johan en Piet, waaronder kinderen uit twee huwelijken van Piet Arnold, hebben dit verlies van twee naaste familieleden in een korte tijd, slechts moeilijk kunnen verwerken.
Na de oorlog moest de commandant van een Japanse mijnenveger, die de getorpedeerde Suez Maru vergezelde en die in strijd met alle oorlogsrecht opdracht zou hebben gegeven overlevenden die zich in het water en in sloepen bevonden te mitrailleren, zich wegens deze oorlogsmisdaad voor een bijzonder gerechtshof verantwoorden. Hij werd vrijgesproken.
Anna van Duijn verkocht na het overlijden van haar echtgenoot de woning aan een zekere Johan Arnhardt, een fabrikant van chocolade, die zich in december 1922 vanuit Velsen met zijn vrouw Wilhelmina Agnes Wahl in de villa vestigde. Het echtpaar had geen kinderen. Eind 1930 vertrok Johan Arnhardt – zijn vrouw was in 1927 in Castricum overleden – naar Bloemendaal en de villa, waarvan hij de naam zoals uit foto’s blijkt, had laten veranderen van ‘Elizabeth’ in ‘Agnes’, werd verkocht aan de 28-jarige, uit Heiloo afkomstige Piet van Maarleveld. Hiermee ving de periode aan waarin een deel van de villa aan zijn woonfunctie werd onttrokken en verbouwd tot garagebedrijf, de N.V. Autogarage Homa. Hiervoor werd niet alleen een deel van de villa opgeofferd, maar ook een gedeelte van de tuin aan de achterkant, waar het garagegedeelte werd uitgebouwd.
Arie Hoogland, een uit Amerika overgekomen zwager van Piet van Maarleveld, was een korte periode zijn compagnon en uit hun beider achternaam werd de naam Homa geconstrueerd. De hinderwetvergunning spreekt van het oprichten van een autogarage en herstelwerkplaats met showroom en werd in feite verleend aan de NV American Petroleum Company, waarbij Van Maarleveld genoemd wordt als representant van deze firma. In 1932 werd aan dezelfde firma een hinderwetvergunning verleend voor het oprichten van een ‘ondergrondse benzinebewaarplaats met aftap-inrichting’, wat betekent dat er toen een benzinepomp in het straatbeeld verscheen.
Van Maarleveld was gehuwd met Neeltje Pascha, die kort geleden (red: gerekend vanaf 2004) op hoge leeftijd in Castricum is overleden. Dochter Simona herinnert zich nog dat het gezin aanvankelijk naast de garage woonde, in het gedeelte met de erker op de begane grond. Later onderging het pand opnieuw een gedaanteverwisseling: de benedenwoning werd als kantoor ingericht en de erker werd, zie het huidige pand, naar de bovenwoning verplaatst!
Van Maarleveld was een bekende Castricummer. Hij genoot op den duur waarschijnlijk nog meer bekendheid als brandweerman dan als garagehouder. Een krantenartikel uit 1996, met een terugblik op zijn garagebedrijf, noemt hem een legendarische brandweercommandant, een functie die hij van 1959 tot 1964 uitoefende, nadat hij een lange periode, vanaf 1945, ondercommandant was geweest. Wat de functie van commandant van de vrijwillige brandweer inhield, blijkt bijvoorbeeld uit een verslag over het jaar 1962. In dat jaar gaf Van Maarleveld leiding aan 18 man en rukte de brandweer 14 maal uit, waaronder naar een beruchte brand in de Nederlands hervormde kerk, die veel schade aanrichtte, wat helaas ook door Van Maarleveld en zijn brandweer niet was te voorkomen. Verder was Van Maarleveld in zijn functie van brandweercommandant betrokken bij het adviseren van het gemeentebestuur en diverse Castricumse organisaties en bedrijven over de brandveiligheid.
Van Maarleveld overleed in 1964 op nog slechts 61-jarige leeftijd aan een ernstige ziekte en werd door zijn mannen met korpseer begraven.
Jaarboek 27, pagina 49
De garage was reeds voor het overlijden van Van Maarleveld, die inmiddels met zijn gezin boven de brandweergarage was gaan wonen, in 1956 verkocht aan Gerrit Kooijman, wat het begin betekende van een lange periode waarin de naam Kooijman aan het garagebedrijf verbonden bleef, eerst door genoemde Gerrit Kooijman en later door de zonen Joep en Pieter Kooijman. De ligging aan de drukke Dorpsstraat was op den duur niet ideaal, wat er toe leidde dat de ondernemende gebroeders Kooijman elders in Castricum activiteiten gingen ontplooien, onder meer aan de Soomerwegh en de Beverwijkerstraatweg.
In 1996 trok het garagebedrijf zich definitief terug uit de Dorpsstraat. Na enkele jaren leegstand is het pand nu weer bewoond, terwijl ook de vroegere garage een andere bestemming heeft gekregen. Het garagegedeelte is nu afgesloten, waardoor een wat doods aandoend pand is ontstaan, dat weinig meer herinnert aan het levendige garagebedrijf en nog minder aan de oorspronkelijke fraaie villa.
Nog een ‘herenhuis’ (nummer 9)
De villa Dorpsstraat nummer 9, die architectonisch wel wat gelijkenis vertoont met het oorspronkelijke pand nummer 7 – ook met een dominante erker met balkon – werd in 1921 gebouwd in opdracht van Jan Koopman, voormalig eigenaar van het bekende hotel-café-restaurant ‘De Rustende Jager‘ en bovendien actief op de huizenmarkt, waarvan in het voorgaande al enkele voorbeelden zijn genoemd. Overigens tonen kadasterkaarten dat dezelfde plek al circa 1900 bebouwd was met wat eerst een woonhuis en later een werkplaats wordt genoemd, met als eigenaar Petrus Valkering, die in het vervolg nog wordt genoemd. Er vond dus afbraak plaats voordat met nieuwbouw werd begonnen. Jan Koopman vestigde zich met zijn vrouw Cornelia Schouten en drie dochters in de nieuwe woning, nadat hij in 1920 zijn horecabedrijf had verkocht.
De nog pas 40-jarige Jan Koopman kon zich na zijn drukke bestaan als hotel- en café-eigenaar nu geheel concentreren op zijn financiële zaken. Zijn werkzaamheden in die tijd worden omschreven als inspecteur van een hypotheekbank en taxateur. Ook was hij actief als verkoper van Nederlandse Staatsloten. Mevrouw Eggers, die reeds eerder werd geciteerd om de korte impressies van de Dorpsstraat die zij in 1981 in het Nieuwsblad voor Castricum publiceerde, schreef over deze loterijactiviteiten: “Jan Koopman was de man van de loterij. De prijzen kreeg hij zelf, de nieten kregen wij.”
In november 1943 moest de familie Koopman het huis verlaten om plaats te maken voor Duitse militairen en men vertrok naar Oldenzaal, om in juni 1945 weer in Castricum terug te keren. Op het vertrouwde adres werd in 1946 het veertigjarig huwelijksfeest gevierd. In 1958 overleed Cornelia Koopman-Schouten op 76-jarige leeftijd en kort daarop vertrok Jan Koopman definitief naar Oldenzaal.
Hij verkocht het pand aan Petrus Bakker, die zijn naam eer aan deed met het bakkersbedrijf op de hoek Burgemeester Mooijstraat-Stationsweg. Na het overlijden van Petrus Bakker in 1964 bleef zijn weduwe met enkele van haar kinderen in het pand aan de Dorpsstraat wonen. Geertruida overleed in 1991, maar de naam Bakker bleef aan het pand verbonden, want vandaag de dag (in 2004) woont er nog een van haar zonen.
Een boerderij (nummer 11)
We zullen het pand Dorpsstraat 11, met de naam ‘Finus Coronat Opus’ (het einde bekroont het werk), waar nog niet zolang geleden de bekende bloemisterij van Jan Twisk was gevestigd, een boerderij noemen, hoewel niemand kan zich herinneren dat er ooit een stal in het pand was waar koeien hebben gestaan.
Het is waarschijnlijk het oudste nog bestaande pand aan deze kant van de Dorpsstraat. Kadastergegevens suggereren dat het pand in 1891 of 1892 moet zijn gebouwd. Het droeg toen kadasternummer B1692 en lag, te oordelen naar de bijbehorende kadasterkaart, inderdaad eenzaam in het omringende land.
Als eerste bewoner en waarschijnlijk ook de stichter van de boerderij komt naar voren ene Otto Kehl, die in 1827 in Alkmaar was geboren en zich met zijn gezin omstreeks 1870 vanuit Alkmaar in Castricum had gevestigd. De naam Kehl (volgens een nog levende nazaat in Castricum als Kel en elders als Keel uitgesproken) lijkt geen Nederlandse naam en dat klopt, want de oorsprong van de familie ligt in Duitsland van waaruit de Nederlandse stamvader van de familie Kehl zich in Alkmaar vestigde. Als één van de beroepen van Otto Kehl wordt broodbakker genoemd, maar het is niet duidelijk of hij dit beroep nog in Castricum heeft uitgeoefend. Dat zou overigens heel goed kunnen, want zijn in Alkmaar geboren zoon Nicolaas Kehl wordt ook broodbakker genoemd en was als zodanig in Castricum gevestigd op een adres in de Kerkbuurt.
Jaarboek 27, pagina 50
Genoemde Otto Kehl schijnt in Castricum in elk geval het beroep van broodbakker te hebben geruild voor bloemkweker, waartoe hij rond de boerderij een groot stuk land had aangekocht. Niet lang na het overlijden in januari 1894 van zijn vrouw, Aafje Zonjee, verhuisde hij met zijn nog thuis wonende kinderen naar een niet meer bestaand pand verderop in de Dorpsstraat, ter hoogte van het huidige Corso-theater, waar hij een bloemenzaak begon.
De traditie van de handel in bloemen werd voortgezet door zoon Jan Kehl, die in 1922 op ongeveer dezelfde plaats in een nieuw gebouwd pand de bloemenzaak begon, die in 1935 door Cools werd voortgezet en nog steeds (in 2004) onder deze naam bestaat. De boerderij en het omringende land verhuurde Otto Kehl aan de Castricumse bloemkweker Bernardus Res en zijn vrouw Trijntje Fraijman.
Van deze Res is bekend dat hij het kweken van bloemen al spoedig opgaf om een nieuw bestaan op te bouwen als gemeenteontvanger en later als bankier van de Boerenleenbank. Dat zou dan kloppen met het feit dat zich reeds in 1900 nieuwe bewoners van de boerderij aandienden in de personen van de uit Limmen afkomstige bollenkweker Piet Valkering met zijn echtgenote Agaath Heere, met wie hij in dat jaar getrouwd was.
Valkering bouwde een aanzienlijk bezit aan land op voor het telen van bloembollen, binnen het dorp aan de oostkant van de Rijksstraatweg en op de Zanderij. Hij stond bekend om zijn fabelachtige kennis van dit gewas. Hij onderscheidde vrijwel feilloos de diverse soorten bollen, als partijen door elkaar waren geraakt en ook zieke bollen haalde hij er vlot tussenuit.
Hiermee was hij zijn tijd ver vooruit, want nog niet lang geleden publiceerde het Noord-Hollands Dagblad over een machine die middels röntgenstraling zieke bollen van gezonde kan onderscheiden, waarmee volgens de krant een vraagstuk dat al honderd jaar speelt, zou zijn opgelost. Het toeval wil dat het apparaat ‘de machine van Valk’ wordt genoemd, maar dat slaat niet op Valkering maar op de uitvinder Hans Valk uit Lisse. Piet Valkering was ook actief in de politiek. Zo maakte hij tijdens de ambtsperiode van burgemeester Lommen (1918-1936) enige tijd deel uit van het gemeentebestuur.
Door crisisomstandigheden en water- en vorstschade gedurende twee opeenvolgende jaren ging het bollenbedrijf van Valkering ten gronde. Om de schade te beperken verkocht hij achtereenvolgens stukken van zijn land aan de Rijksstraatweg ten behoeve van de woningbouw, waaronder enkele van de villa’s die in dit artikel ter sprake komen. Ook bleef hij actief in de bloembollenhandel als commissionair en hij werd vanwege zijn deskundigheid bovendien door vele bollenkwekers nog vaak ingehuurd.
Het woonhuis van Piet Valkering kwam via enkele tussenpersonen, waaronder de zich inmiddels makelaar noemende Johannes Koopman, in 1922 in het bezit van Simon Twisk, die er na zijn huwelijk met Jacoba Hendriks – hij was toen 23 jaar – ging wonen. Met zijn toen nog thuis wonende broer Gerrit Twisk legde hij de grondslag voor de firma die bekend werd onder de naam ‘Gebroeders Twisk, bloembollenkwekers en handelaars’.
In 1922 kreeg Simon Twisk vergunning om achter het huis een schuur te bouwen, die echter reeds een jaar later door brand werd verwoest. Het verhaal wil dat in de schuur toen varkens werden gehouden, die in paniek over de Dorpsstraat renden, wat tot een grote consternatie in het Dorpscentrum aanleiding heeft gegeven. Kort daarop kwam de grote bollenschuur tot stand, die er tot vandaag de dag (in 2004) nog staat en die, als een geluk bij een ongeluk, goed van pas kwam toen de gebroeders Twisk bollengrond in de Zanderij in gebruik namen, een gebied genaamd de Bulb, dat zij hadden gekocht van een Amerikaans bedrijf dat daar enkele jaren, zonder commercieel succes, bollen had geteeld.
In 1929 viel de firma van de gebroeders Twisk uiteen en verhuisde Simon Twisk, die wel de Bulb bleef beheren, naar Stationsweg nummer 11 en betrok Gerrit Twisk, die in dat jaar gehuwd was met Geertruida Meijne, de boerderij aan de Dorpsstraat. In 1950 werd vergunning verleend voor de uitbreiding van de woning met een garage en een bijkeuken. Gerrit Twisk overleed in 1975. Zijn zoon Jan Twisk nam het bedrijf, dat zich inmiddels had gespecialiseerd op de handel in planten en bloemen, in 1972 over. Hij liet in 1988 de voorgevel, vooral de raampartij, veranderen, wat zeker geen verslechtering kan worden genoemd. Hoewel sinds kort gestopt met het bedrijf, wonen Jan Twisk en zijn vrouw er nog steeds.
Toen er nog bloemen en planten werden verkocht, was het uitzicht op de boerderij wat beperkt door de ruime uitstallingen op de stoep en vooral door de grote hekken die er na de openingsuren als afscherming werden geplaatst.
Dit is nu anders en men kan het pand weer ongehinderd aanschouwen, evenals in de voortuin de prachtige disselwagen die ooit door Floris Twisk, de grootvader van Jan Twisk, is gebouwd.
Res Residence (nummer 13)
De villa Dorpsstraat nummer 13 draagt bij de zij-ingang de naam Res Residence, een aardige woordspeling die aangeeft dat het huis reeds geruime tijd in bezit is van leden van de familie Res, terwijl bij de bouw ook een Res, de timmerman en aannemer Jacobus Res, was betrokken. Dit was een broer van de hiervoor genoemde Bernardus Res, die met zijn gezin enige tijd de besproken boerderij Dorpsstraat nummer 11 bewoonde.
Niettemin was de oorspronkelijk bewoner van Dorpsstraat nummer 13 geen Res. Het was de in 1906 vanuit Hoogwoud in Castricum ingeschreven Simon Vlaar, timmerman en in dienst van de genoemde Jacob Res, die het huis in 1913 had gebouwd op grond afkomstig van bollenkweker Adriaan van Lith. Het gezin van de in 1860 in Westwoud geboren Simon Vlaar en zijn vrouw Antje Appelman telde, toen het zich in de Dorpsstraat vestigde, negen kinderen, dus een wat ruime woning kwam wel van pas.
Simon Vlaar overleed in 1926. Zijn vrouw Antje Vlaar-Appelman overleed niet lang daarna, in 1929 op 64-jarige leeftijd. De kinderen kwamen nu in het bezit van het huis, maar slechts de in 1888 in Venhuizen geboren dochter Anna Vlaar bleef er wonen. Zij was niet getrouwd en voorzag in haar onderhoud met het geven van kuip- en naailessen. Ook verhuurde zij woonruimte.
In een periode vanaf 1935 tot 1941 staan bijvoorbeeld in de plaatselijke krant advertenties van de muziekleraar J. Streuli met als adres Dorpsstraat 13. Uit een openstaand raam zullen toen in de Dorpsstraat wel eens min of meer vrolijke muziekklanken hebben geklonken, want Streuli kwam vanuit Amsterdam één dag in de week naar Castricum, waar hij bij mevrouw Vlaar een kamer had gehuurd voor het geven van piano- en orgelles. Zijn broer Pieter Streuli, die als verpleger werkte
Jaarboek 27, pagina 51
op Duin en Bosch, bracht hem waarschijnlijk op het idee om in Castricum muziekles te gaan geven.
Anna Vlaar overleed in 1961, waarna het huis door haar familieleden werd verkocht aan Adriana Fatels, waarmee het uiteindelijk toch in handen kwam van de familie van de oorspronkelijke bouwer. Adriana Fatels was namelijk de weduwe van de in 1962 overleden Johannes Res, die als timmerman/aannemer, gevestigd in de Schoolstraat, in de voetsporen was getreden van zijn vader Jacob Res, de bouwer van het pand. Nog vóór Adriana Res-Fatels in 1974 op 71-jarige leeftijd zou overlijden, had haar zoon Frits Res, automonteur, het pand gekocht om daar met zijn gezin te gaan wonen. Dit gedeelte van de Dorpsstraat is nauw verbonden met de naam Res, want zoals nog wordt besproken, woonden in het naastgelegen pand nummer 15 ook leden van de familie Res.
Van zuivelhandel tot Verver Manor (nummer 15)
Het woonhuis Dorpsstraat nr 15 werd gebouwd in 1914 in opdracht van de in dat jaar met Elisabeth van der Wijst gehuwde Piet Liefting, op grond gekocht van bollenkweker Adriaan van Lith.
Bouwer was de Castricumse timmerman en aannemer Jacob Res, die een jaar eerder ook de hiervoor besproken Res Residence op nummer 13 had gebouwd. Bij gebrek aan een foto van het oorspronkelijke pand geeft een bouwtekening een indruk van hoe er uit heeft gezien.
De in 1884 in Castricum geboren Piet Liefting was een groothandelaar in boter, kaas en eieren, waarvan de voorraden lagen opgeslagen in een pakhuis dat hij eveneens in 1914 achter zijn huis had laten bouwen. Piet was in 1884 geboren als zoon van Willem Liefting, eigenaar van een gemengd boerenbedrijf aan het Schoutenbosch, met de nog steeds bestaande boerderij ‘de Compaan’. Hij zette in zekere zin de handel van zijn vader voort, want één van diens activiteiten was de handel in boter.
Piet Liefting was met zijn paard en wagen, waarmee hij producten naar zijn klanten bracht, lange tijd een bekende verschijning in Castricum en omstreken.
Hij genoot ook bekendheid als kerkmeester van de rooms-katholieke kerk. Na het overlijden van Piet Liefting in 1954 kwamen zijn kinderen in het bezit van het pand, dat voor korte tijd werd verhuurd en in 1959 verkocht aan Willibrord Liefting, een veel jongere halfbroer van Piet.
Nog hetzelfde jaar kwam het pand in handen van Johannes Res en zijn echtgenote Adriana Res-Fatels, welke laatste hiervoor als bewoonster van het pand nummer 13 wordt genoemd. Zij verhuurden het pand aan hun zoon Jacob Res, eveneens timmerman/aannemer.
In 1961 werd een verbouwing doorgevoerd, waarbij het pand niet alleen inwendig maar ook aan de buitenkant drastisch veranderde. De toegang werd verplaatst naar de zijgevel. Jacob Res overleed in 1968. In dat jaar was hij met zijn vrouw Maria Kuilman mede-eigenaar geworden van het pand.
Maria Kuilman-Res bleef er nog lang wonen en was dus een aantal jaren de buurvrouw van haar schoonmoeder Adriana Res-Fatels op nummer 13. In 1996 werd het pand verkocht aan de huidige eigenaren Henk en Jeanette Verver en kreeg het de naam Verver Manor.
Einde van een periode (nummer 17)
In 1924 liet Agatha Beentjes-Limmen de villa Dorpsstraat nummer 17 bouwen. Zij was toen weduwe van Piet Beentjes, onder meer eigenaar van boerenbedrijf ‘Tolweid’ in de Oosterbuurt en die in 1923 was gestorven. De erfenis verschafte Agatha de middelen om het huis aan de Dorpsstraat te laten bouwen. De grond waarop werd gebouwd, behoorde oorspronkelijk aan bollenkweker Adriaan van Lith, maar was in 1919 gekocht door Johanna Vahl, toen als vroedvrouw werkzaam in Castricum. Zij had zich kennelijk,
Jaarboek 27, pagina 52
evenals verschillende van haar dorpsgenoten, ingelaten met de grondspeculatie, want zelf ondernam zij niets met haar stukje land. Mogelijk heeft haar broer Johan Vahl, bollenkweker in Heiloo, die bij de koop als haar gemachtigde optrad, het nog gebruikt voor de teelt van bloembollen.
Anticiperend op de komende huizenbouw, kon men met de speculatie in grond aan de Rijksstraatweg aanzienlijke bedragen verdienen. Johanna Vahl kocht het perceel grond voor 900 gulden en verkocht het in 1923 voor 1.800 gulden!
Tot de naweeën van de Eerste Wereldoorlog behoorde de hongersnood, die in 1919 en 1920 in Oostenrijk, vooral in Wenen, heerste. Veel Oostenrijkse kinderen werden in deze jaren in Nederlandse gezinnen opgevangen. Ook in Castricum was dat het geval. De Castricumse pastoor Voets schreef hierover in 1971 in een historische terugblik: “In 1920 nam men in Castricum 80 kinderen op uit Wenen. Er werd een collecte gehouden om reisgeld bij elkaar te krijgen en vele gezinnen waren gelukkig met een kind. Er waren er in 1920 zoveel, dat er op woensdagmiddag in de katholieke school aparte godsdienstlessen werden gegeven in het Duits.”
Tot de kinderen die in 1920 uit Wenen naar Castricum kwamen om aan te sterken, behoorden de 6-jarige Edmund Travnicek en zijn halfbroer Leopold Leitner. Beiden keerden niet terug naar Oostenrijk en bleven in Castricum. Edmund werd opgenomen in het kinderloze gezin van Piet Beentjes en zijn vrouw Agatha. Hij volgde hier de lagere school, vervolgens de ambachtsschool in Alkmaar, waar hij werd opgeleid tot smid en bankwerker. Als smid werkte hij onder andere bij Doris de Groot in de Schoolstraat.
In de oorlog werd Edmund wegens zijn Oostenrijkse nationaliteit opgeroepen voor actieve dienst in het Duitse leger, maar hij vluchtte en dook onder in Noord-Brabant. Daar leerde hij zijn vrouw Anna van Schijndel kennen. Het huwelijk vond plaats in 1949, waarna het echtpaar in de Koningin Julianastraat ging wonen. In 1952 trokken ze in bij hun pleegmoeder Agatha Limmen in de Dorpsstraat, die ziek was en verzorgd moest worden. Zij overleed in 1956, maar had inmiddels Edmund Travnicek als haar zoon geadopteerd. Deze verkreeg dus na het overlijden van zijn stiefmoeder het pand Dorpsstraat nummer 17 in eigendom en bleef er wonen met zijn gezin, dat inmiddels drie kinderen telde.
Edmund stierf in 2000. Zijn zoon Peter Travnicek merkte over zijn vader in een memoriam onder meer op: “De man voor de sloten op Duin en Bosch, maar ook daarbuiten. In zijn vrije tijd fluitend werken en klussen in de garage of soms bij bekenden, die een beroep op hem deden. Kandelaars, fietsen, grasmachines; het maakte niet uit. Hij repareerde alles wat van metaal was.”
En: “Hij uitte zijn gevoel niet altijd zo nadrukkelijk over zijn verdriet om zijn moeder, die hij na aankomst hier in Castricum niet meer heeft gezien en om zijn jong gestorven broers. Hij heeft hen altijd gemist.”
Agatha Travnicek-van Schijndel is nog maar kort geleden (red: gerekend vanaf 2004) gestorven en het huis kreeg een andere eigenaar. Zoals hiervoor werd beschreven, kwam in 1920 ook Leopold Leitner, de halfbroer van Edmund Travnicek, naar Castricum. De geschiedenis van Leopold, met wie Edmund altijd een nauw contact heeft onderhouden, is uitvoerig beschreven in het 23e jaarboekje van de Werkgroep Oud-Castricum.
Boerenleenbank (nummer 19)
De villa Dorpsstraat nummer 19 dateert van 1921, toen Floris Twisk hem liet bouwen op grond die hij had gekocht van bollenteler Herman van Lith.
Floris was in 1862 in Castricum geboren, als zoon van Wilhelmina Kuijs en de landbouwer Cornelis Twisk, een karakteristieke Castricumse persoonlijkheid, die bij zijn dood een groot bezit aan land, boerderijen en huizen naliet.
Floris ontpopte zich als een veelzijdig man. Hij was wagenmaker, timmerman, boer en kassier van de Boerenleenbank. Een proeve van zijn grote bekwaamheid als wagenmaker valt nog te bewonderen in de voortuin van zijn kleinzoon Jan Twisk, Dorpsstraat 11.
Floris Twisk huwde in 1883 met Pietertje Schut. Het gezin, dat toen het in 1921 in de Dorpsstraat ging wonen 7 kinderen telde, had daarvoor reeds meerdere verhuizingen achter de rug. Een zoon van Floris karakteriseerde zijn vader wat dit betreft als een rusteloze man. Voor de verhuizing naar de Dorpsstraat bewoonde het gezin de boerderij Mariahoeve aan de Brakersweg (nu – in 2004 – Walstro), waar Floris reeds kantoor hield voor de Boerenleenbank, die hij in september 1904 mee had helpen oprichten.
In de eerste jaren na de oprichting van de bank stelden deze activiteiten nog niet zo veel voor. Floris hield, als eerste kassier van de bank, elke zaterdagmiddag van 3 tot 5 uur spreekuur in zijn huis en elke zondagmiddag tussen 3 en 4 uur in de kaasfabriek, tegen een salaris van 30 gulden per jaar. Naarmate de activiteiten van de bank zich gingen uitbreiden, vond Floris dat de dienstverlening in het centrum van het dorp thuishoorde en dat was dan ook de voornaamste reden om in de Dorpsstraat te gaan wonen.
In zijn nieuwe huis richtte hij hiertoe een afzonderlijk kantoor in, met een nog bestaande ingang, aan de zijkant van de villa. Lang heeft Floor Twisk overigens niet van zijn nieuwe behuizing kunnen genieten, want hij overleed op 11 juni 1923, in een periode die voor de Boerenleenbank zeer zorgelijk was, wat wellicht zijn gezondheid niet ten goede is gekomen.
Er verscheen een ‘in memoriam’ in de plaatselijke krant, waarin Floor Twisk zeer werd geprezen om zijn verdiensten voor de
Jaarboek 27, pagina 53
boerenleenbank. Een citaat: “Floor was een kassier van een Boerenleenbank in de mooiste zin des woords. Het was hem niet alleen begonnen om het geld, maar de circulatie van het geld werd bij hem gedragen door een geest van naastenliefde en weldadigheid, de meest soliede basis voor zijn activiteit.”
Pietertje Twisk-Schut overleed in 1939 op 77-jarige leeftijd. Waarschijnlijk om gezondheidsredenen was ze reeds in 1937 uit Castricum vertrokken en had ze in dat jaar Dorpsstraat 19 verkocht aan haar zoon Adriaan Twisk, die in Uitgeest woonde en werkzaam was als onderwijzer in Uitgeest en Bakkum. Hij genoot ook bekendheid als organist van de kerk in Bakkum.
Adriaan Twisk ging het pand verhuren. De eerste huurder was een zekere Johan Richard, een kantoorbediende, die zich met zijn echtgenote Riemke de Vries in maart 1937 vanuit Amsterdam in Castricum vestigde.
Een indruk is dat vooral forensen zich tot het pand aangetrokken voelden, waarschijnlijk om zijn gunstige ligging ten opzichte van het station. Een voorbeeld hiervan is Gerard Kossen, een medewerker van de firma Wessanen in Wormerveer, die er vanaf 1946 tot 1955 woonde. In 1957 betrok Jacob Boots, de huidige eigenaar, met zijn gezin het pand. Hij was aanvankelijk ook huurder, maar in 1974 kocht hij het pand van Adriaan Twisk.
Een deels gezamenlijke geschiedenis (nummers 21 en 23)
De panden Dorpsstraat 21 en 23 zijn, met het bijbehorende erf, op een kadasterkaart uit 1905 aangegeven onder één kadasternummer, wat er op wijst dat er één eigenaar was. Dat klopt, want de beide panden werden in dat jaar gesticht door Adriaan van Lith op bouwland, gekocht van familielid Antje van der Laan.
Nummer 21 was vanaf de bouw een woonhuis, nummer 23 een bollenschuur. Adriaan van Lith vestigde zich kort na zijn huwelijk met Ida van Canne in december 1905 vanuit Uitgeest in Castricum, waarbij hij de genoemde panden en omringende grond in gebruik nam om er met de teelt van bloembollen te beginnen. Hij werd in 1877 in Uitgeest geboren als zoon van Anthonie van Lith, in de periode 1901 tot 1925 burgemeester van Uitgeest. Deze Anthonie van Lith is nog kort inwoner van Castricum geweest. Nadat zijn vrouw in 1931 was overleden, verliet hij Uitgeest om met zijn zwakzinnig genoemde dochter Sientje in te trekken bij zijn zoon Adriaan aan de Dorpsstraat. Hij stierf in 1934 op 85-jarige leeftijd in Castricum, maar werd op het openbare kerkhof in Uitgeest in het familiegraf bijgezet.
Van Deelen schetst Adriaan van Lith in zijn boek ‘De Historie van Castricum en Bakkum’ als iemand die in de eerste jaren van het bestaan van het ziekenhuis Duin en Bosch, geregeld bloemen en bloembollen naar de afdelingen bracht om daarmee de zalen te versieren en de sfeer te verhogen.
Vanaf 1913 verkocht Adriaan van Lith, zoals in het voorgaande herhaaldelijk genoemd, stukken van zijn grond voor de huizenbouw, wellicht omdat hij, evenals zijn collega Piet Valkering, te maken had met tegenslag in zijn bedrijfsvoering.
In 1931 verkocht hij zijn laatste stuk grond met woonhuis en schuur aan de Coöperatieve Boerenleenbank in Uitgeest. Het heeft er de schijn van dat deze niet zo voor de hand liggende aankoop bedoeld was om hem uit zijn financiële problemen te helpen, want zijn inmiddels inwonende vader, de oud-burgemeester, was ook een voormalig directeur van de Boerenleenbank in Uitgeest en zal dus ongetwijfeld een bemiddelende rol hebben gespeeld. Door deze constructie werd Adriaan van Lith huurder van het pand. Hij bleef er, met een onderbreking in de oorlog, nog tot 1946 wonen, in welk jaar de panden eigendom werden van de in 1914 in Castricum geboren Theo de Winter, die de schuur liet verbouwen tot een garage om er het expeditiebedrijf voort te zetten, waarmee hij in de Schoolstraat was begonnen.
Het was een woningruil, want Adriaan van Lith betrok het pand van De Winter in de Schoolstraat. Theo de Winter trok met zijn vrachtauto’s in het dorp niet alleen de aandacht als expediteur, maar hij maakte zich ook verdienstelijk in het maatschappelijk leven, onder meer als bestuurslid van de Katholieke Volkspartij en als voorzitter van het in 1904 in Castricum opgerichte ziekenfonds ‘Onderlinge Hulp’, dat ruim 60 jaar heeft bestaan.
Het verblijf van Theo de Winter in de Dorpsstraat duurde niet lang, want in 1949 vertrok hij met zijn familie naar Oosterbeek, waar hij een grossierderij begon in rijwiel- en brommeronderdelen.
De geschiedenis van de beide panden verloopt vanaf dat jaar gescheiden.
Het woonhuis (nummer 21) verkocht Theo de Winter aan Gerrit Bleijendaal, een verzekeringsagent, die eerder in de Geelvinckstraat woonde. Het pand bleef hiermee in zekere zin in de familie, want Gerrit was gehuwd met Catharina de Winter, een tante van genoemde Theo de Winter.
De garage (nummer 23) werd gekocht door Cees Vendel, die er de lompen en oud-papierhandel voortzette, waarmee hij reeds was begonnen in de garage bij het huis van zijn ouders in de Julianastraat.
Na het overlijden van Gerrit Bleijendaal in 1962 betrok zijn zoon Piet, een vrachtwagenchauffeur, het woonhuis, waarmee hij niet ver af kwam te wonen van zijn broer Theo, die in dezelfde periode eigenaar was geworden van een gedeelte van de reeds besproken villa Dorpsstraat nummer 1. In 1989 kocht de uit Amsterdam afkomstige familie Hoffman het woonhuis, waaraan gezien de ouderdom wel een en ander opgeknapt moest worden.
Cees Vendel bleef met zijn activiteiten nog lang de aandacht trekken. Hij breidde zijn pand, waarin hij overigens niet woonde, aan de achterzijde aanzienlijk uit. In 1977 maakte hij via een advertentie
Jaarboek 27, pagina 54
bekend dat hij met zijn zoon Nico op de bovenverdieping van het pand Dorpsstraat 23 een dumpstore had gevestigd. In 1980 werd het een jeansstore. De gezondheid van Cees Vendel was inmiddels achteruit gegaan en hij liet de handel op den duur vrijwel geheel over aan Nico. Hij overleed in 1994.
Nico Vendel raakte uitgekeken op zijn handel, mede vanwege parkeerproblemen en omstreeks 1990 maakte hij een einde aan 40 jaar firma Vendel aan de Dorpsstraat, om zich niet lang daarna in geheel andere zaken te storten als eigenaar van ‘Smokey’s Specialties’ in de Burgemeester Mooijstraat.
Het pand was daarna nog enige tijd in handen van Henk Nuijens, van de dierenspeciaalzaak aan de overkant, die het als opslagruimte gebruikte. Hij verkocht het in 1996 aan Frank Boske, waarmee de voormalige bollenschuur, na een grondige opknapbeurt, zijn huidige bestemming kreeg als fotostudio.
Gesloopt (nummers 25 en 27)
Een sleutelwoord in de discussies over nieuwbouw in het dorpscentrum is ‘kleinschaligheid’: te slopen panden mogen niet worden vervangen door al te kolossale gebouwen. Bovendien mag het karakter van het dorpscentrum volgens het bestemmingsplan niet worden aangetast door al te afwijkende architectuur. De relatief recent gebouwde panden met de nummers Dorpsstraat 25 en 27, pakhuisachtige bouwwerken, met drie woonlagen waarin flats zijn ondergebracht, bieden aan een ieder de mogelijkheid om zijn opvattingen omtrent kleinschaligheid en architectuur in de Dorpsstraat te toetsen. Deze bouw kwam in 1977 in de plaats van enkele bescheiden huisjes, die rond 1975 werden gesloopt. Een indruk van de gesloopte pandjes geeft de hieronder afgebeelde aquarel van de hand van Sijf Portegies.
Deze panden komen reeds voor op een foto uit 1910, die een doorkijk geeft van de Dorpsstraat in dat jaar en die werd geplaatst bij deel 1 van dit artikel in het vorige jaarboekje. Kadastergegevens maken duidelijk dat de bouw in 1904 plaatsvond op grond die was gekocht van Adriaan van Lith. Een naastgelegen schuurtje, dat ook door Portegies is afgebeeld, werd in 1919 gebouwd.
De eerste bewoonster van het woonhuis, dat later nummer 25 kreeg, was de in 1862 in Castricum geboren Grietje de Groot-van Weenen. Zij was weduwe van de in 1902 op 43-jarige leeftijd overleden Cornelis de Groot. De familie de Groot woonde aanvankelijk in een niet meer bestaande boerderij aan de Burgemeester Mooijstraat, waar Cornelis op een ruim perceel grond achter het huis als landbouwer en bloemkweker de kost verdiende.
Na zijn overlijden stond Grietje met haar nog jonge gezin, dat zes kinderen telde, voor de keuze het tuinderbedrijf van haar echtgenoot voort te zetten of elders iets nieuws te beginnen om in haar onderhoud te voorzien. Ze koos voor het laatste en verkocht het woonhuis in de Burgemeester Mooijstraat en de bijbehorende gronden aan de familie Ten Wolde, om daarvoor in de plaats de door Portegies afgebeelde panden in de Dorpsstraat te laten bouwen en daar een kolenhandel te beginnen.
Haar twee oudste kinderen, Willem en Kees de Groot, hadden inmiddels de lagere school doorlopen en werden op nog jonge leeftijd, zo ging dat in die dagen, bij het bedrijf ingeschakeld. Een van hun bezigheden was het met een handwagen ophalen van turf en briketten (samengeperste steenkool) in Beverwijk, om die in Castricum uit te venten
Toen Willem de Groot de handel kon overlaten aan zijn jongere broer kocht hij een huis in de Bakkummerstraat. Eerst verhuurde hij dit huis, maar toen hij in 1917 trouwde, ging hij er zelf met zijn vrouw wonen en begon er een kolenhandel, als een soort filiaal van het bedrijf in de Dorpsstraat. Later kreeg hij een drankvergunning en opende aan de Bakkummerstraat, na enige verbouwingen, café ‘De Duinstreek’, waarmee een wat merkwaardige combinatie van het beroep van kolenboer met dat van kastelein ontstond.
Hoewel ook de andere zonen van Grietje naarmate ze ouder werden meehielpen in de kolenhandel, waren er niettemin die kozen voor een andere carrière. Zo werd Dorus de Groot bekend als smid in de Schoolstraat, waar hij van 1909 tot 1966 zijn bedrijf uitoefende. Kees de Groot werd bouwondernemer.
Grietje overleed in 1936, waarna haar zoon Jan de Groot op het adres in de Dorpsstraat achterbleef en de kolenhandel voortzette. Na de dood van Jan de Groot in 1969 bleef zijn huishoudster Mies Zonneveld met toestemming van de erfgenamen nog enkele jaren in het pand aan de Dorpsstraat wonen.
Daarna kwamen woonhuis, kolenschuur en wagenberging via een Castricumse makelaar in handen van projectontwikkelaar Veldt, die de bestaande panden liet slopen om vervolgens met zijn B.V Handel en Exploitatiemaatschappij de huidige flatgebouwen te realiseren.
Jaarboek 27, pagina 55
Een schildersbedrijf maakt plaats voor nieuwbouw (nummer 29)
Dorpsstraat nummer 29 werd in 1997 gebouwd in opdracht van administratiekantoor Toepoel. Dit kantoor, dat zich in 1969 had gevestigd in een oud, maar karakteristiek pandje dat op dezelfde plaats was gelegen, was uit zijn jasje gegroeid. Aanvankelijk werd gedacht aan uitbreiding van het bestaande pand met een verdieping, maar een later plan, dat in 1995 werd ingediend, kwam in feite neer op vervangende nieuwbouw en het had nogal wat voeten in de aarde voordat hiertoe van de gemeente toestemming werd verkregen. De bouw leverde een pand op dat wat betreft de architectuur aansluit bij de naastliggende nieuwbouwpanden. Beneden is administratiekantoor Toepoel en daarboven bevinden zich appartementen.
Het woonhuis, dat voor deze nieuwbouw werd gesloopt, stamde uit 1905 in welk jaar Quirinus (Krijn) Schram, een schilder, het liet bouwen op grond die hij had gekocht van tuinder Doris Hogensteijn.
Krijn Schram overleed in 1935 en nog in hetzelfde jaar verkocht zijn weduwe Anna de Ruijter het pand aan een uit Heemskerk afkomstige neef, de toen 27-jarige Hendrik Schram, eveneens een schilder.
In het linkergedeelte van het kleine pand was de schilderswerkplaats gevestigd, terwijl het rechtergedeelte en de bovenverdieping onderdak bood aan het gezin van de Hendrik Schram en zijn vrouw Hendrika Bruin, dat tien kinderen ging tellen, die in de periode 1935 tot 1951 in Castricum werden geboren.
Hendrik Schram overleed in 1955 op nog pas 45 jarige leeftijd. De weduwe Schram zette met enkele van haar zoons het schildersbedrijf nog tot 1963 voort, in welk jaar zij het pand vrij drastisch liet verbouwen. Het linkergedeelte van het huis, waarin de schilderswerkplaats was gevestigd, werd omgebouwd tot een woning, waarbij de steeg met het naastgelegen pand op nummer 31 verdween en verder werd aan de achterkant een stuk aangebouwd. De voorgevel kreeg nu het aanzien zoals dat kort voor de sloop nog bestond. Het pand werd nog een aantal jaren bewoond door de weduwe Schram en enkele familieleden, tot het in 1969 werd verkocht aan Toepoel, waarmee een nieuwe fase in de geschiedenis van het pand aanbrak, zoals hiervoor is beschreven.
Gesloopt (nummers 31-33)
Nog niet zo lang geleden scheurde de voorgevel van het pand Dorpsstraat 31-33 door het gewicht van een kabel met kerstversiering, die vanaf het pand over de straat was gespannen. Volgens eigenaar Jan Langeveld had de schade niet met bouwvalligheid van het pand te maken, maar was de kabel verkeerd aangebracht, namelijk op het zwakste punt tussen twee ramen, terwijl sneeuwval het gewicht van het geheel nog aanzienlijk had doen toenemen. Niettemin bleef na de breuk in de voorgevel de vraag of het pand moest worden gerestaureerd, dan wel of tot sloop en nieuwbouw moest worden overgegaan. Na afweging van de voor- en nadelen werd voor het laatste gekozen. Inmiddels (in 2004) is er een nieuw pand in aanbouw met ongeveer eenzelfde opzet als het gesloopte pand: beneden een winkelgedeelte en erboven woningen.
De bouw van het oorspronkelijke pand vond plaats in 1906 in opdracht van Jan Stolk, die de bouwgrond had gekocht van Jan Hogenstijn, een tuinder.
Genoemde Jan Stolk had zich in 1897 op 44-jarige leeftijd, met zijn tweede echtgenote Dirkje Sloesarwij en twee zoons uit een eerste huwelijk, vanuit Nieuwer-Amstel in Castricum gevestigd. Met zijn zoon Hannes Stolk begon hij in de Dorpsstraat op de plek waar nu (in 2004) snackbar Panda (Dorpsstraat 39) is gevestigd, een kruidenierszaak, die later na verbouw en uitbreiding bekendheid kreeg als ‘De Nieuwe Winkel’. Waarom Jan Stolk in 1906 het pand Dorpsstraat
Jaarboek 27, pagina 56
31-33 liet bouwen, is niet geheel duidelijk. Het kadaster spreekt van een erf met een pakhuis, een werkplaats en twee bovenwoningen. Het pakhuis diende waarschijnlijk als opslagplaats voor de kruidenierswaren. De werkplaats zou wel eens kunnen zijn benut door de naast de kruidenierszaak wonende Hendrik Schram, die daar omstreeks 1897 een schildersbedrijf was begonnen en die wordt genoemd als mede-eigenaar van de kruidenierszaak.
Dit schildersbedrijf, dat overigens niet moet worden verward met het hiervoor besproken schildersbedrijf van een andere Schram (Dorpsstraat 29), vormde het begin van het later zeer bekend geworden bedrijf van de gebroeders Schram in schildersbenodigdheden, behang en aanverwante artikelen op het adres Dorpsstraat 37 en om de hoek aan de Overtoom.
Jan Stolk overleed in 1921 en dat was waarschijnlijk de aanleiding het pand Dorpsstraat 31-33 van de hand te doen. Het werd verkocht aan de in 1887 in Oudendijk geboren Piet Keetbaas, die er samen met zijn vrouw, Aafke van der Houw, een kaashandel begon. Het echtpaar had geen kinderen. Volgens Castricummers die zich de situatie nog herinneren, was de kaashandel van Keetbaas geen winkel, maar een groothandel gevestigd in het linkergedeelte van het pand, waar de kazen lagen opgestapeld. Ook de particulier kon er kaas kopen, maar dan wel een hele kaas, zoals een edammertje.
Gedateerd 1921 is in het gemeentearchief een hinderwetvergunning aanwezig voor het bouwen door Keetbaas van wat een ‘boterkelder’ wordt genoemd, wat suggereert dat hij handelde in meer dan alleen kaas. Na zijn overlijden verkocht zijn weduwe het pand in 1927 aan Jan Koopman, die nog in hetzelfde jaar het kaaspakhuis tot winkel liet verbouwen.
Vervolgens splitste Koopman het pand en verkocht hij in 1928 het winkelgedeelte met nummer 33 aan de uit Scheveningen afkomstige Jacob Westmaas, die er met zijn vrouw Anna Bruins magazijn ‘De Wolbaal’ vestigde. Het was een zaak waar, zoals de naam al zegt, aanvankelijk voornamelijk wol werd verkocht, maar die zoals uit advertenties in de plaatselijke krant blijkt, al snel uitgroeide tot een kledingzaak met de naam ‘Wolbaal Modes’.
De reeds herhaaldelijk geciteerde mevrouw Eggers merkt in haar in de krant gepubliceerde ‘Herinneringen aan de Dorpsstraat’ over de zaak van Westmaas op: “Westmaas, zij voor in de wol, hij haalde achter in de zaak matrassen leeg en stopte ze daarna weer vol.”
In 1934 opende de uit Voorhout afkomstige Jan Langeveld in het andere gedeelte van het pand (nummer 31) een winkel in kruidenierswaren. Hij was ook actief als melkslijter. Volgens de overlevering constateerde Jan Langeveld toen hij na de koop van zijn gedeelte van het pand het notariskantoor verliet, dat hij nog maar 34 cent op zak had, maar zoals nog te zien zal zijn, is het met zijn zaken toch nog goed gekomen.
Westmaas stopte zijn activiteiten in 1958. In de winkel was toen nog enkele jaren Dijkstra Mode gevestigd, welke zaak in 1960 naar de Burgemeester Mooijstraat verhuisde, waarna Jan Langeveld en zijn inmiddels bij de zaak betrokken zoon Jan Langeveld junior kans zagen hun kruideniersbedrijf met de winkel op nummer 33 uit te breiden.
Aanvankelijk gebruikten ze deze als magazijn, maar in 1968 werden de beide winkelpanden, na een drastische verbouwing, samengevoegd tot een van de eerste zelfbedieningszaken in Castricum. In de volksmond heette een dergelijke zaak toen een ‘KijkGrijp’. Vanwege de verkeerde gedachten die deze naam kon wekken sprak men later, wat beschaafder, van zelfbediening. Op de voorgevel van de zaak van de Langevelds prijkte aanvankelijk de naam VIVO (Vrijwillige In- en Verkoop – Organisatie), een landelijk samenwerkingsverband van levensmiddelenhandelaren.
Jan Langeveld junior was reeds op 15-jarige leeftijd begonnen om zijn vader te helpen, zowel in de winkel als met het bezorgen van melkproducten per bakfiets. Later beschikte de familie over twee driewielertrucks, waarmee de melkproducten en kaas, betrokken bij melkfabriek Holland aan de Breedeweg, aan de man werden gebracht, terwijl moeder en zusters voor de winkel zorgden.
In 1971 nam Jan Langeveld junior de winkel officieel van zijn vader over.
De zelfbedieningswinkel bestond nog tot 1983, waarna het winkelpand werd verhuurd aan Frans Noordenbos, die er onder de naam ‘François Mode’ met een geheel andere bedrijvigheid begon. Omstreeks 1990 werd de genoemde modezaak opgeheven en huurde ‘Zon-, nagel- en schoonheidsinstituut Esmeralda’ het winkelgedeelte, welk instituut dus het slachtoffer is geworden van het scheuren van de voorgevel, die de aanleiding vormde tot de sloop van het pand.
Jan Langeveld junior is nog lange tijd actief gebleven in Castricum met een rijdende winkel, waarmee hij pas kortgeleden (red: gerekend vanaf 2004) is gestopt.
Een snackbar (nummer 35)
Met de exploitatie van een snackbar in het pand op de hoek Dorpsstraat-Verlegde Overtoom werd in 1964 een begin gemaakt door Theo Besteman. De snackbar kreeg grote bekendheid onder de naam Veronica, welke naam nog lange tijd bleef bestaan, ook nadat Besteman in 1978 de exploitatie niet langer kon voortzetten. Nog niet zo lang geleden (red: gezien vanaf 2004) werd de naam door een nieuwe eigenaar veranderd in ‘De Eetsaloon’, maar veel Castricummers spreken nog steeds van Veronica.
Jaarboek 27, pagina 57
Hoewel dat aan de buitenkant niet duidelijk is te zien, vond de bouw van het winkelpand in twee gedeelten plaats. Het gedeelte gelegen aan de Dorpsstraat werd gebouwd in 1928.
Eigenaar was de in Heemskerk geboren en toen 29-jarige Nicolaas Scheerman, die er met zijn vrouw Maria Mooij een groentewinkel begon. In 1950 kreeg Scheerman toestemming om het pand aan de kant van de Verlegde overtoom uit te breiden. De winkel werd vergroot en er werd een garage aangebouwd.
In 1964 stopte Scheerman, hij was toen bijna 65 jaar, met zijn groentezaak en verkocht het pand aan Jan Stengs, bekend van de groente- en fruithandel in de Burgemeester Mooijstraat. De benedenverdieping kreeg nu een dubbele bestemming. Dochter Gré Stengs begon in het garagegedeelte een groente- en fruithal, als een soort voortzetting van de groentehandel van Scheerman en als een filiaal van de zaak van haar vader. Het voormalige winkelgedeelte werd nu ingericht als snackbar en geëxploiteerd door Theo Besteman, de echtgenoot van Gré Stengs.
Deze situatie duurde slechts korte tijd, want in 1967 werd de groentehal opgeheven en bij de snackbar getrokken, die hiermee een gedaanteverwisseling onderging. Zoals hiervoor reeds vermeld, stopte Besteman in 1978 met de exploitatie van de snackbar. Later is hij actief in de Burgemeester Mooijstraat, waar hij de slagerswinkel van Van Haaster had overgenomen. In 1981 verkocht Jan Stengs het pand aan een nieuwe snackbarexploitant, Cornelis den Engelsen, en sindsdien is het een snackbar gebleven.
In nog te verschijnen jaarboekjes zal het resterende gedeelte van de Dorpsstraat worden behandeld.
Wim Hespe
Lien Steeman
Bronnen:
- Bakker-van der Wolff, C.G.; Zuurbier, S.P.A., De Castricumse familie … Twisk, 10e Jaarboekje Werkgroep Oud-Castricum, 1987.
- Deelen, D. van, Historie van Castricum en Bakkum, Schoorl, 1973.
- Fotoarchief Werkgroep Oud-Castricum.
- Gemeente Castricum, archief.
- Heideman, H., De oude generatie van Bakkum en Castricum (1900-1940).
- Heideman, H., De oude generatie van Bakkum en Castricum, Deel 2 (1900-1950).
- Kadastrale gegevens Castricum, Kadaster te Alkmaar.
- Nieuwsblad voor Castricum, beschikbare nummers uit de periode 1925-heden.
- Regionaal Archief Alkmaar, Bevolkingsregister Castricum.
- Zuurbier, S.P.A., De Castricumse familie … Res, 6e Jaarboekje Werkgroep Oud-Castricum, 1983.