Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 27, pagina 58
Wie was … meester Dekker

Meester Dirk Dekker was tientallen jaren onderwijzer aan de enige lagere school in Castricum. Generaties Castricummers hebben les van hem gehad. In 1879 werd hij benoemd in de vacante functie van onderwijzer in het dorp. Liefst 42 jaar zou hij aan de school verbonden blijven. In de zomer van 1921 werd Dirk Dekker eervol ontslag verleend.
Zijn naam blijft in dankbare herinnering voortleven door een besluit van de gemeenteraad om aan een van de straten in het dorp de naam ‘Meester Dekker’ te verbinden. Daar vlakbij ligt ook de Meester Ludwigstraat. Meester Ludewig was ruim 34 jaar hoofd van de school en heeft zijn collega Dirk Dekker ook als leerling in de klas gehad. Zo zijn de onderwijspioniers van Castricum onafscheidelijk geworden.

Adrianus Dekker en Aaltje de Groot, de ouders van meester Dekker, trouwden op 25 april 1847 in Castricum, de geboorteplaats van Aaltje. Adrianus was in Limmen geboren op 15 oktober 1815. Theodorus (Dirk) Dekker, die in Castricum het levenslicht zag op vrijdag 25 januari 1856, is een van de negen kinderen (zes jongens en drie meisjes) uit hun huwelijk. Het verdriet door het verlies van jonge kinderen bleef de ouders van Dirk Dekker niet bespaard. Drie van de negen kinderen overleden op jonge leeftijd. Uiteindelijk bleven vader en moeder Dekker met vijf jongens en een meisje over.
Vader Dekker probeerde op verschillende manieren in het onderhoud van zijn gezin te voorzien. Eerst was hij bakker, later makelaar en tot zijn overlijden op 10 oktober 1899 was hij ontvanger bij de gemeente Castricum. In de raadsvergadering werd het overlijdensbericht voorgelezen. Hij was kennelijk de enige ambtenaar in het gemeentehuis. De toenmalige burgemeester-secretaris Mooij achtte een hulp-secretaris wenselijk, omdat hij anders alleen op de secretarie zou zijn …

Het gezin woonde in een wit huisje aan de westkant van de Schoolstraat dat direct achter de dit jaar gesloopte timmermanswerkplaats van Jan Res heeft gestaan. Dirk is in dat huis samen met zijn zuster Maartje (Ma) en zijn broer Cornelis (Kees) tot het eind van zijn leven blijven wonen. Een zoon (Adriaan) van hun broer Johannes (Jan), wiens vrouw was overleden, kwam op jonge leeftijd bij zijn tante en ooms inwonen. Dirk nam de zorg voor Adriaan op zich.
De twee oudere broers van Dirk Dekker, Pieter en Cornelis, kozen voor het beroep van metselaar en zijn twee jongere broers, Jan en Piet, waren wagenmaker van professie. Dat Dirk onderwijzer werd, is bijzonder en sterk afwijkend van de beroepen van zijn broers. Dirk Dekker mocht doorleren en is waarschijnlijk opgeleid op de eerste Rijkskweekschool voor Onderwijzers te Haarlem, hoewel velen het vak ook gewoon in de praktijk leerden en alleen een proeve van bekwaamheid moesten afleggen bij de sollicitatiecommissie.
‘Ik neem de vrijheid te solliciteren’
De eerste bewaard gebleven brief van Dirk Dekker dateert uit eind mei 1879. Dirk Dekker was toen als hulponderwijzer verbonden aan de Openbare Lagere School te Uitgeest en hij schreef aan Jonkheer Boreel van Hogelanden, burgemeester van Castricum: “Bij deze neem ik de vrijheid te solliciteren naar de vacante betrekking van hulponderwijzer in uwe gemeente. Hiernevens de vereischte stukken. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn. Weledelachtbare dienaar D. Dekker.”
Het is jammer dat de stukken die Dirk Dekker bij zijn sollicitatiebrief voegde, niet bewaard zijn gebleven. Dan was er meer bekend geworden over de periode waarin hij in Hilversum en Uitgeest in het onderwijs werkzaam was. Zeker is dat Dirk Dekker, 19 jaar jong, op 1 januari 1876 naar Hilversum vertrok om daar een baan als hulponderwijzer te aanvaarden. Hoe lang hij in deze latere omroepstad voor de klas heeft gestaan, hebben we niet kunnen achterhalen.
Het college van burgemeester en wethouders van Castricum heeft in 1879 informatie over hem ingewonnen bij de schoolopziener van
Jaarboek 27, pagina 59
het zesde district in onze provincie. De schoolopziener, die nu inspecteur van het onderwijs genoemd zou worden, de heer M. Luimes, liet in een brief van 17 juni 1879 weten dat hij geen bezwaar had tegen de benoeming. Een week later kreeg Dirk Dekker het fiat van de gemeenteraad. Hij werd aangesteld als 2e hulponderwijzer op een jaarwedde van 600 gulden.
Vanuit Uitgeest schreef Dekker op 8 juli 1879 dat hij de betrekking van hulponderwijzer aan de Openbare Lagere School te Castricum aannam en al op 20 juli trad hij in functie. Dirk Dekker was weer terug op zijn geboortegrond en kon aan het werk op een paar stappen van zijn ouderlijk huis.

Het eerste schoolgebouw uit 1854
In 1854 was naast het gemeentehuis, op de hoek Schoolstraat-Dorpsstraat, een school gebouwd met drie lokalen, geschikt voor 180 leerlingen. In 1883 werden er nog drie lokalen aangebouwd. Op 4 januari 1884, gelijk met de houtveiling, werden de oude schoolmeubelen verkocht.
Voor 1854 werd nog les gegeven in een deel van de hervormde kerk. Er was een scheidingswand geplaatst, zodat er een flink lokaal ontstond. Schoolhoofd werd in 1825 meester Schut, die tevens gerechtsbode was, koster en voorzanger van de Ned. Hervormde kerk, klokluider en opwinder van het uurwerk, schrijver van de gemeentelijke registerboeken en tenslotte schoonmaker van het raadhuis. Hij woonde in een deel van het raadhuisje, dat er stond voordat het huidige gebouw met het trapgeveltje in 1911 verscheen. Hij had op 19-jarige leeftijd negentig kinderen onder zijn hoede!
In 1832 oordeelde de schoolopziener dat het schoolvertrek in middelmatige staat verkeerde en niet zindelijk was, dat het meubilair slecht was, de vorderingen van de leerlingen beneden verwachting waren en dat het ontbrak aan stilte en orde. Bovendien waren er voortdurend spanningen die voortkwamen uit het feit dat meester Schut hervormd was en 90 procent van zijn leerlingen van katholieke huize.
Na een lange periode van vooral dieptepunten wordt in 1852 de katholieke onderwijzer Franciscus Ludewig aangesteld en de situatie verbetert dan aanmerkelijk. Een grote stap vooruit is de ingebruikneming van het nieuwe schoolgebouw, met lokalen voor de drie afdelingen waarin de leerlingen zijn onderverdeeld.
Helaas botert het niet tussen meester Schut en Ludewig en deze laatste vertrekt dan ook in 1856 naar Egmond. Opnieuw verslechtert de situatie op de school. In 1859 eindigt de loopbaan van meester Schut. Meester Ludewig wordt als nieuw schoolhoofd benoemd, maar van alle nevenfuncties wordt hij verlost. Het onderwijs komt vervolgens in een rustiger vaarwater. Ludewig maakt zich tot een geliefd en gezien man in het dorp. Het aantal leerlingen neemt verder toe en één ervan is de jonge Dirk Dekker die bijna naast de school woont.
Hij was kennelijk een goede leerling. Meester Ludewig wist wat voor vlees hij in de kuip had, toen hij in 1879 zijn goedkeuring gaf aan de benoeming van Dekker als nieuwe collega. De school waar naast het hoofd twee hulponderwijzers werkzaam waren, werd toen door ongeveer 200 leerlingen bezocht.

Ferme taal van Dirk Dekker
Met schoolhoofd Ludewig kon meester Dekker goed overweg en hij ontwikkelde zich als een gedreven leerkracht. Met zijn broodheer, de gemeente Castricum, had hij duidelijk meer moeite.
Wat was er aan de hand? De eerste hulponderwijzer van de school was vertrokken en de gemeente Castricum had in het onderwijsvakblad ‘De Wekker’ en de courant ‘Nieuws van den Dag’ een advertentie laten plaatsen waarin sollicitanten werden gevraagd voor de vrijgekomen functie. Daarbij was ook vermeld dat de nieuwe hulponderwijzer een salaris van 650 gulden zou ontvangen.
Dat stak Dirk Dekker. Hij pikte het niet dat hij met een salaris van 600 gulden werd achtergesteld bij zijn nieuw te benoemen collega. Op 18 februari 1880 had hij zijn ongenoegen al eens kenbaar gemaakt bij de burgemeester, maar zijn verzoek werd niet ontvankelijk verklaard, of zoals het in die tijd werd omschreven: “het verzoek werd gewezen van den hand.”
Jaarboek 27, pagina 60
Daar kon Dekker het mee doen. Dirk schreef nog maar eens een pittige brief naar de gemeente: “Daar het voor mij niet mogelijk is werkzaam te blijven aan eene school, waar ik wat salaris betreft beneden een nog te benoemen college zal staan, neem ik nogmaals de vrijheid mijn verzoek onder uw aandacht te brengen, in de hoop dat er gunstig zal worden beschikt, en daardoor mijn wensch voor langen tijd aan deze school werkzaam te blijven, zal mogelijk gemaakt worden.”
Per 1 juli 1880 besloot de raad tenslotte het verzoek in te willigen.
Het zou nog lange tijd duren voordat de vacature van tweede hulponderwijzer werd vervuld. De schooluren kwamen tijdelijk tussen 9 uur ’s morgens en half zeven ’s avonds te liggen. Door spreiding van de schooltijden probeerde Ludewig de kinderen toch nog enigszins verantwoord les te geven.
In augustus 1880 besloot de raad aan Ludewig en Dekker een toeslag van respectievelijk 100 en 60 gulden toe te kennen: “Wegens zijn buitengewone werkzaamheden aan de openbare lagere school, gedurende de maanden januari tot juli 1880.”
Pas in februari 1881 maakte een nieuwe leerkracht, juffrouw De Hoog, haar opwachting. De jaarsalarissen waren toen vastgesteld op 800 gulden voor het hoofd der school, voor een 1e hulponderwijzer 700 gulden voor een 2e hulponderwijzer 650 gulden en voor een onderwijzeres 500 gulden. Het genot van de vrije woning voor het hoofd der school was op 75 gulden per jaar vastgesteld.
De financiële positie van Castricum werd kennelijk steeds zorgelijker. Op voorstel van raadslid Jacob Kuijs besloot de gemeenteraad in oktober 1885 om de jaarwedden van het onderwijzend personeel met 100 gulden te verminderen. Die maatregel viel, zoals te begrijpen is, niet in goede aarde. Op aandrang van het college van Gedeputeerde Staten trok de raad het ondoordacht genomen besluit een maand later weer in.
Het personeel meldde zich met een bepaalde regelmaat ziek. Hoofdonderwijzer Ludewig kreeg op 11 juli 1886 een brief van een verontruste ouder over ‘veelvuldige ziekte’ van zijn medewerkers, in deze ‘anders zo gezonde streek’.
Per 1 mei 1894 ging schoolhoofd Ludewig met pensioen. In totaal was hij zo’n 38 jaar aan de school verbonden geweest. Cornelis Bussen, onderwijzer aan de rooms-katholieke Parochieschool te Leiden, volgde hem op. Het onderwijsteam bestond toen uit vijf mannen en drie vrouwen, die de zorg hadden voor 230 leerlingen. Meester Bussen smaakte het genoegen in 1911 eindelijk een betere woning te kunnen betrekken in het in dat jaar gebouwde nieuwe gemeentehuis naast de school. De voordeur van zijn huis aan de zijkant van dat gebouw is nu (in 2004) nog te zien.

Altijd maar weer vragen om geld
Op 27 januari 1896 schreef meester Dekker weer eens een brief aan de gemeente; “dat adressant gedurende de maanden October, November en December 1895 is belast geweest met het onderwijs in het 3de en 4de leerjaar. Dat, waar de wet op het lagere onderwijs het grootst aantal kinderen in een klasse aanwezig stelt op 55, het zeer begrijpelijk is, dat het onderwijzen van twee leerjaren waardoor de klasse stijgt tot 96 kinderen, hoogst vermoeiend is en van den onderwijzer meer dan gewone inspanning eischt. Dat echter door deze regeling geene kinderen de school behoefden te verzuimen, dat de gemeente voor die maanden geen tijdelijk onderwijzer behoefde aan te stellen en mits-
Jaarboek 27, pagina 61
dien ongeveer honderdvijftig gulden aan traktement bespaarde. Reden waarom ik op het billijkheidsgevoel van den Raad vertrouwende, mij tot u wend met beleefd verzoek mij voor den meerderen arbeid over die drie maanden eene gratificatie wel te willen toekennen.”
Het duurde altijd lang voordat de gemeente op de brieven van meester Dekker reageerde, maar uiteindelijk kreeg hij meestal zijn zin. Over de kleinste dingen moest de gemeenteraad beslissen. Zo besloot de gemeenteraad in 1899 om een schuttinkje te plaatsen voor de waterplaats op het schoolplein en een zitbank voor de schoolkinderen aan te brengen langs de muur van de school.
In 1914 werd door de raad besloten over te gaan tot de aankoop van een tafeltje en een stoel voor de onderwijzer. Uit een lijst van het onderwijzend personeel weten we dat Dirk Dekker in 1903 de rang had van onderwijzer zonder hoofdakte, dat hij 27 jaar in het onderwijs werkzaam was en vanaf 1 januari 1903 een jaarwedde genoot van 750 gulden.
Hij was toen bijna vierentwintig jaar werkzaam in het dorp en had gedurende die jaren een salarisverhoging genoten van 150 gulden hetgeen neerkwam op een jaarlijkse verhoging van 6 gulden.
Ondanks de beperkte financiële armslag waarmee de gemeente Castricum kampte, waardoor leermiddelen en schoolmeubilair beperkt werden aangeschaft en op salarissen werd beknibbeld, bleef Dirk Dekker zijn school en zijn geboortedorp trouw.
Veel van zijn collega’s vertrokken naar elders waar men een beter salaris kon verdienen. Het was een komen en gaan van leerkrachten. Uiteindelijk zag de gemeente in dat men het paard achter de wagen had gespannen en dat het tij moest worden gekeerd. De salarissen verbeterden en werden tot op zekere hoogte gekoppeld aan het aantal dienstjaren dat men had.
Jubilea
In januari 1901 vierde meester Dekker zijn vijfentwintigjarig jubileum als onderwijzer. Van gemeentewege werd er een bedrag van 25 gulden beschikbaar gesteld ter voldoening van de kosten die aan deze viering waren verbonden.
In die tijd was de Leerplichtwet van kracht geworden en kinderen van zes tot dertien jaar werden verplicht dagelijks onderwijs op school te volgen. Het onderwijsteam werd voor een grote krachtproef geplaatst. Eerder hadden de ouders het niet zo krap genomen en hielden zij hun kinderen, zeker in de periode dat zij op het tuindersbedrijf konden meehelpen, nogal eens thuis.
Ineens bleven de klassen vol. Ouders durfden het niet meer aan hun kinderen onrechtmatig thuis te houden. Dat hield in dat de leerkrachten op hun tenen moesten lopen om de zaak goed onder controle te houden.

Op 3 januari 1905 werd eindelijk de tweede Openbare Lagere School aan de Van Oldenbarneveldweg geopend en het leerlingenaantal slonk weer.
Er was heel veel waardering voor de inzet van meester Dekker. Op 1 januari 1916 vierde hij onder grote belangstelling zijn veertig jaar jubileum als onderwijzer. Daarbij werd hij royaal in de bloemetjes gezet en kreeg hij de voorspelbare gratificatie van 40 gulden aangeboden.
‘Met zijn handen onder de slippen van zijn pandjesjas’
In zijn mooie boek ‘Schippers van het Stet’ schreef Q. de Ruijter over meester Dekker het volgende: “’s Morgens ging je op klompen naar school, de school van Meester Dekker aan de Dorpsstraat, waar nu de Julianabank staat. Het was toen heel anders in de Dorpsstraat en de Kramersweg. Talloze bomen zorgden voor veel schaduw – het leek toen altijd wel mooi weer – zodat je heerlijk uit de zon op een damhek kon zitten of spelletjes doen. Op de weg naar school was het meestal even op de hoek van Toon van Benthem kijken naar de stoomtram die naar Alkmaar ging vertrekken. Natuurlijk vergat je de tijd en dan was het hollen geblazen naar school, waar Meester Dekker ongeduldig op de laatkomers stond te wachten.
Hij was een goeie maar wel strenge meester. Hij had een kromme rug en als hij met zijn handen op de rug onder de slippen van zijn pandjesjas door langs de banken liep, dan had hij de gewoonte met een dubbelgevouwen schrift op zijn rug te slaan. Ook ongehoorzame leerlingen konden wel eens een tik met zo’n schrift oplopen. Hij kon prachtige verhalen vertellen, vooral over ons eigen dorp, want zijn familie woonde hier al erg lang. Ingespannen zaten we te luisteren als hij vertelde over de tijd dat er in ons dorp werd gevochten door de Hollanders en de Fransen tegen de Engelsen en de Russen, over de verwoestingen die werden aangericht en hoe de soldaten de huizen leegplunderden. Zo boeiend waren zijn verhalen dat de klas aan het einde als het ware één zucht gaf.”

Meester Dekker was een bijzondere man. In het dorp kreeg hij al snel de naam van ‘de dichtende onderwijzer’. Uit zijn fraaie gedicht ‘De oude toren van Castricum’ blijkt zijn grote genegenheid voor de dorpskerk, in de schaduw waarvan hij opgroeide en zijn hele leven doorbracht. Ook bevestigt het gedicht zijn belangstelling voor de historie van het dorp.
Behalve dichten kon hij ook goed piano spelen, al bezat hij zo’n instrument zelf niet. Thuis bespeelde hij een harmonium en hoewel hij katholiek was, speelde hij ook wel eens op het kerkorgel, tijdens diensten in de hervormde kerk. Zijn pleegzoon Adriaan Dekker heeft hij ook les gegeven en diens zoon Jan weet dat ook zijn vader in die kerk op het orgel heeft gespeeld.
Jaarboek 27, pagina 62

De oude toren van Castricum
Ik heb U lief, o oude Grijze,
Die steeds uw bontverweerden kop
Steekt over gansch ons dorpje henen
Naar boven, fier ten hemel op.
Die hier, gesteld tot onze schutse,
Sinds eeuwen trouw aan ons verpand,
Die wachter waart bij dag en duister,
Van Castra in het Ken’merland.
Die heel een rij van voorgeslachten
Zaagt komen en weer zaagt vergaan,
Die wat ter wereld kwam te vallen,
Trots storm en onweer pal bleef staan.
Die na het wreede spel der Noren,
Spanjool en Franschman dulden moest,
Moest zien en Adelbarts Abdije
En Castra ’s Huis door vuur verwoest.
Die ons als kind zaagt dart’len,
stoeien, In ’t groenend hofke aan uw voet,
En eens met doffe weemoedsklanken
Ons op den weg naar ’t graf begroet.
O, oude Grijze, kondt ge spreken
In taal door iedereen verstaan
Luid zou uw machtig lied weerklinken,
Uw lied van komen en vergaan.
Luid zou het schallen in het ronde:
“Des menschen rijkdom is de tijd!
Benut dien, eer uw dag gaat enden,
Wat buiten ligt, is ijdelheid!”
O vriend van grooten en van kleenen,
O beeld van kracht uit ver verleen,
Weersta nog lang ’t geknaag der tijden,
Wijs’ ons uw spits ten hemel heen.
Gedicht geschreven door meester Dekker

Bijzonder onderwijs
Meester Dirk Dekker zal tijdens zijn loopbaan zeker te maken hebben gehad met veranderingen en vernieuwingen van het onderwijs, maar tucht en orde in de klas waren voor hem een absolute voorwaarde om op wat voor manier dan ook les te kunnen geven.
De richtingenstrijd die er in het land werd gevoerd, ging ook niet aan Castricum voorbij. In de grondwet van 1848 was de vrijheid van onderwijs verankerd, maar de bijzondere scholen kregen geen subsidie. Het tijdperk tussen 1850 en 1917 werd in ons land aangeduid als de periode van ‘de schoolstrijd’. In de Lager-onderwijswet van 1920 werd uiteindelijk de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs geregeld.
In het overwegend katholieke Castricum waren er nogal eens problemen geweest rond het geloof bij de benoeming van personeel. Aan het begin van de twintigste eeuw schreef een groot aantal ouders een brief aan de gemeenteraad, waarin werd gepleit de aanvangstijd van de school op negen uur te stellen, opdat de kinderen voor het begin van de school eerst de kerk zouden kunnen bezoeken.
Vanuit het bisdom werd steeds meer druk uitgeoefend op de plannen voor bijzonder onderwijs en het aanpassen van regels om kerkbezoek en catechese op school mogelijk te maken. Hoewel het onderwijsteam sinds de indiensttreding van meester Ludewig katholiek was en de dorpsschool praktisch een katholieke school, werden door het rooms-katholieke kerkbestuur van Castricum voortvarend plannen gemaakt om tot stichting van een eigen school over te gaan; een afscheiding die zich steeds meer had gemanifesteerd in de hele dorpsgemeenschap, doordrong in het verenigingsleven en zelfs een rol speelde bij de keuze van de bakker en de melkboer.
Nog voor de afkondiging van de financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs kwam in 1919 de rooms-katholieke meisjesschool gereed en kort daarna de rooms-katholieke jongensschool. Op de openbare school vond leegloop plaats. Ook leerkrachten vroegen bij het gemeentebestuur ontslag om bij het kerkbestuur in dienst te treden, maar meester Dekker bleef zijn oude school trouw.
Met pensioen
Op vijfenzestigjarige leeftijd, in de zomer van 1921, kwam er een einde aan zijn loopbaan als onderwijzer in zijn geboorteplaats. De wens, die hij uitte in de brief van 21 april 1880 aan het bestuur van de gemeente Castricum ‘om lange tijd aan deze school werkzaam te zijn’, was in vervulling gegaan. Per 1 augustus 1921 werd hij eervol uit zijn functie ontslagen.
Burgemeester Lommen las in de raadsvergadering het verzoek om ontslag voor en wees erop dat achter enkele regels een hele levensgeschiedenis schuil ging en dat Dirk Dekker zijn beste krachten had gewijd aan het onderwijs en de gemeente. Het ontslag werd hem op de meest eervolle wijze gegeven, met bijzondere dank voor de vele bewezen diensten en met een enveloppe met inhoud.
Slechts één jaar heeft meester Dekker kunnen genieten van zijn pensionering. Vrijdag 4 augustus 1922 overleed hij en natuurlijk werd hij in zijn geliefde Castricum begraven.
De betekenis van Dirk Dekker voor het onderwijs was voor de gemeenteraad aanleiding hem postuum te eren, door zijn naam te verbinden aan een straat, dichtbij de plaats waar hij zo lang had gewoond en gewerkt.
Het schoolgebouw werd in 1934 gesloopt. Bij het dit jaar uitge-
Jaarboek 27, pagina 63
voerde archeologisch onderzoek aan de Schoolstraat werd nog een afgeslepen griffel gevonden, waarmee heel wat leitjes zullen zijn volgeschreven. Het was alsof meester Dekker erbij stond te kijken, met zijn handen onder de slippen van zijn pandjesjas.
Niek Kaan
Bronnen:
- Archief van de gemeente Castricum opgenomen in het Regionaal Archief Alkmaar.
- Baars, R: Het onderwijs in Castricum van 1850 tot 1940, in het 17e Jaarboek van de Werkgroep Oud-Castricum.
- Dekker-Beemsterboer, T. en Landman, A.; Familie Dekker, delen 1 en 2, waarin opgenomen de levensgeschiedenis van meester Dekker.
- Ruijter W. Jzn., Q. de: Schippers van het Stet, 1974.
- Steeman, W.A.M.: De dorpsschool van Castricum in de jaren 1800 tot 1860, in het 11e Jaarboek van de Werkgroep Oud-Castricum, 1988.
Hoe het de familie Dekker verder is vergaan:
Ter aanvulling op alle informatie die mevrouw Tinie Beemsterboer-Dekker en de heer Arnold Landman bijeen hebben gebracht voor de uitgebreide beschrijving van de familie Dekker, werd Jan Dekker bezocht, de zoon van Adrianus Dekker die op zijn beurt de pleegzoon was van meester Dekker.

Jan Dekker vertelt:
“Opa Jan Dekker was wagenmaker in Amsterdam voor de firma Spijker. Hij heeft meegewerkt aan de bouw van de Gouden Koets en het verhaal gaat dat hij de wielen voor zijn rekening heeft genomen. Opa zat nog midden in de kleine kinderen toen zijn vrouw Neeltje Steeman, afkomstig uit Castricum, kwam te overlijden. Gelukkig werd hij binnen de familie goed opgevangen en vonden de kinderen een thuis in de Schoolstraat, bij zijn zus Maartje en zijn broers Kees en Dirk. Adriaan die mijn vader zou worden, heeft altijd een bijzondere band met hun gehad. Meester Dirk Dekker werd ook zijn voogd.
Na het overlijden van zijn ooms Kees en Dirk en tante Ma werd mijn vader de hoofdbewoner van het witte huisje aan de Schoolstraat. Hij werd fietsenmaker. In 1919 won hij een grote prijs in de Staatsloterij. De prijs was 25.000 gulden groot, voor die tijd een fortuin. Daarmee werd goede sier gemaakt, maar ook was er geld voor het bouwen van een werkplaats. Achter het witte huis van de familie werd de werkplaats opgetrokken. Vlak voor zijn huwelijk met Dieuwertje Kloes in 1926, hield mijn vader het repareren van fietsen voor gezien en koos hij een ander vak. Hij werd huisschilder. In de crisistijd begon hij een eigen schildersbedrijf en vervolgens startte hij met het spuiten van auto’s. Hij liet aan de Schoolstraat op nummer 13 een nieuw huis en een werkplaats bouwen. Op 4 augustus 1933 heb ik de eerste steen mogen leggen, die er nog altijd in zit.
Mijn vader had orgel leren spelen van meester Dekker en speelde ook op het orgel in de hervormde kerk. Hij speelde ook piano op feestjes. Hij is eens een week niet thuis geweest in verband met de opening in 1930 van badhotel Armeria.
Voordat na de oorlog mijn geboortehuis werd gesloopt heb ik daar nog vaak op de houten zolder rond gesnuffeld. Er zat zelfs een oude houten schoorsteen in, met een spies waaraan hammen gerookt konden worden. Het huis dateerde dan ook uit 1643. Er lagen stapels papieren en boeken waar ik nog iets van heb bewaard; achteraf helaas veel te weinig, maar ik was natuurlijk nog maar een kind. Er lagen ook veel weerkaarten. Mijn overgrootvader Adrianus was onder andere ‘buienteller’, dat wil zeggen dat hij waarnemingen deed voor het KNMI in De Bilt.
Tussen het oude huis en dat van de familie Res heeft nog een klein huisje gestaan. Daar woonde Thijs Schuit; een oude man die volgens overlevering ’s avonds vanuit de bedstede de petroleumlamp met zijn geweer met kruitvulling ‘uitblies’.
De Schoolstraat had meer markante bewoners, zoals Dorus de Groot de smid, Maarten Duin die iedere ochtend op zijn klompen naar de melkfabriek kloste en Jan Res, aannemer/timmerman. Mijn vader zat wekelijks te pandoeren met Jan Heideman van de manufacturenzaak, Dorus de Groot en Jan Res. Het was een heel leuk buurtje.
Door de straat kwamen veel paarden met wagens op weg naar de melkfabriek of naar de hoefsmid. Er lag dus altijd paardenpoep waar de nodige vliegen op zaten en daardoor stikte het er van de zwaluwen.

Mijn vader heeft ter gelegenheid van mijn vijfde verjaardag voor mij een bijzonder cadeau gemaakt; een schitterende auto in mini-uitvoering. Daar zijn heel wat uren in gaan zitten. Het was een auto met een gelijkstroommotor die op een accu was aangesloten. Ik kon er 15 tot 20 km per uur mee rijden. Zodoende kan ik zeggen dat ik nu al 72 jaar auto rijd.
Jaarboek 27, pagina 64
Het wonder op wielen trok veel belangstelling en een fotograaf van het ANP maakte foto’s die in tal van bladen zelfs in het buitenland werden afgedrukt. Mijn vader en ik kwamen later eens langs een etalage van een winkel in Keulen en zagen daar tot onze verrassing ook een foto van onze mini-auto. De winkelier kon het nauwelijks geloven dat de maker en de chauffeur voor hem stonden.
Op 30 oktober 1944 trokken honderden bommenwerpers en jachtvliegtuigen over richting Duitsland. Plotseling hoorden we een enorme klap achter ons huis aan de Schoolstraat. Mijn vader en ik renden naar buiten en daar lag een grote, vier meter lange, grijsblauwe metalen benzinetank afkomstig van een jachtvliegtuig. Het bleek een Republic P-47 type ‘Thunderbolt’ te zijn, in gewoon Nederlands ‘donderslag’.
Ik zag er direct het casco in voor een zeilbootje. In de zomer van 1945 lag ons zeilbootje met de naam ‘Thunderbolt’ al in de haven van Uitgeest. Ik heb me er nog jaren mee vermaakt en heb er zowaar mijn vrouw door leren kennen. Vele jaren later kwam er een echte zeilboot, waar ik nog steeds mee vaar. Die typisch Nederlandse grote BM kreeg natuurlijk een Hollandse naam. Als eerbetoon aan onze eerste uit de hemel gevallen boot kreeg hij de naam en zeilnummer ‘Donderslag 1944’.

Een andere grote hobby van mij is nog steeds de motorsport. In 1959 reed ik voor het eerst een wegrace en daarna had deze tak van sport mij helemaal te pakken. In 1967, het jaar waarin ik veertig werd, behaalde ik mijn grootste successen. In juli vestigden mijn twee ploeggenoten en ik op het circuit van Zandvoort een 24-uursrecord. Dat record houdt nog steeds stand. Drie weken later werd ik Nederlands kampioen in de 250cc-klasse.
Nu race ik nog steeds in eigen land en in het buitenland in het Centennial Classic Demo Team op de originele Kawasaki- en Yamaha fabrieksracers uit 1960-1970.
Tot 1986 woonde ik in Castricum. Door alle nieuwe uitbreidingen werd het steeds minder het dorp dat ik van vroeger kende en daarom ben ik naar het buitengebied rond Heiloo verhuisd. In de verte zie ik Castricum, de duinen en de abdij van Egmond. Als ze vragen waar ik woon, zeg ik altijd dat mijn huis aan de rand van Castricum staat …”
- Verschenen jaarboekartikelen over personen:
- Asjes, Albert
- Bakker, Kees – kunstschilder
- Bakker, Thijs
- Brandjes, Co
- Buuren, Armin van
- Deelen, Derk van
- Dekker, Dirk
- Gevers, Frits
- Ginhoven van, Huibert
- Godschalk gezin
- Hageman, Arie
- Heeck, Cor
- Heideman, Henk
- Heimans, Eli
- Hoberg, Jan
- Hofdijk, Willem Jacobsz.
- Hurk, Gesina van der
- Jacobi, Jan Willem
- Jacobs-Wentink, Gré
- Kortenoever, Eldert
- Kraakman, Jacob
- Kramer, Matthijs
- Krist, Meine
- Kuijs, Niek
- Leenaers, Henri
- Mooij, Cor
- Mooij, Geertje ten Wolde
- Nievelt, Anne van
- Peperkamp, Cor
- Portegies, Sijf
- Rommel, Albert
- Scheerman, Hein
- Schut, Dirk
- Schotvanger, Dirk
- Stuyt, Jan
- Toepoel, Leo
- Tulp, Lide
- Twisk, Engel
- Vasseur, Johannes Bernardus
- Veldt, Klaas
- Vlaanderen-Boot, Tiny van
- Weda schilders
- Weenen, Wub van
- Wit de, vrachtrijderij
- Zomerdijk, Herman