Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 44, pagina 39
De laatste eigenaar van ‘De Rus’ vertelt
De Rustende Jager sloot inmiddels 45 jaar geleden voorgoed zijn ogen om plaats te maken voor een kantoor van de Rabobank (tot 2021).
Veel oudere Castricummers denken nog wel eens met weemoed terug aan het karakteristieke horecapand met doorrijstal aan de Dorpsstraat 62, waarvan de historie is beschreven in Jaarboekje 7 (1984).
De 87-jarige Jan Endstra haalde herinneringen op aan de laatste tien jaar van De Rus. Daarvan was hij vijf jaar huurder tot hij in 1969 eigenaar werd.
Hij woonde al jaren niet meer in Castricum, maar ondanks zijn broze gezondheid bracht hij graag een bezoek aan zijn vroegere woonplaats om zijn verhalen vast te laten leggen. Als eerste legde hij uit hoe hij terechtkwam bij De Rustende Jager: “Ik woonde in Amsterdam, waar ik in de jaren (negentien) vijftig de hotelvakschool heb gevolgd. Daarna ben ik als oberkelner en sommelier gaan werken bij hotels als L’Europe, Lido en het Victoriahotel.
In 1963 belde ik de Amstelbrouwerij met de vraag of er nog ergens een horecapand te huur of te koop was. Ze kwamen toen met De Rustende Jager in Castricum aanzetten. Nadat ik was gaan kijken, heb ik gezegd dat ik daar wel voor voelde. De brouwerij ging het pand van Libert Eggers junior in 1964 huren en toen werd ik onderhuurder. In het begin was het sappelen, want ik begon met een startkapitaal van 1.800 gulden. De huur bedroeg 420 gulden per week, die ik dankzij de inkomsten van de dansavonden kon betalen. Het interieur was echter een oude bende, waar veel aan moest gebeuren. Zo moesten de gaatjes in de dansvloer regelmatig gevuld worden met vloeibaar hout. Uiteindelijk heeft Eggers gezorgd voor een nieuwe vloer.”
Dansavonden
Ook andere factoren zorgden er in het begin voor dat sommige dingen niet soepel verliepen: “De Castricummers moesten duidelijk aan mij wennen. Ze protesteerden bijvoorbeeld tegen de prijs van een jenevertje, omdat ik daarvoor 55 cent rekende en Bal Lute 5 cent minder. Ik schonk de glaasjes echter tot de rand vol en zei daarom tegen iemand die bezwaar maakte: ‘Óf je betaalt 55 cent óf je mag van mij opduvelen’. Ook kreeg ik de eerste tijd geen bruiloften, omdat ik niet katholiek was. Later begon dat wel te lopen.
Jaarboek 44, pagina 40
De dansavonden waren doorgaans een succes, mede dankzij de muzikale begeleiding van bandjes als Midnight Combo en de Buffoons. Na zo’n vijf jaar ben ik er echter mee gestopt, nadat twee jongens uit Haarlem weigerden entree te betalen. Toen ik daarop stond, hebben ze me op het biljart gegooid en me bedreigd met een mes. De belangstelling voor het dansen hier nam overigens in die tijd ook af. Veel meiden werden namelijk na sluitingstijd om half twaalf opgehaald door met name gastarbeiders uit de regio die ze meenamen naar nachtclub Extase in Bergen.”
Verbouwingen
Al snel nadat Endstra zich had gevestigd, liet hij een aantal verbouwingen uitvoeren. In 1965 werd een deel van het café afgescheiden en ingericht als slijterij met een eigen ingang aan de Dorpsstraat. De café-ingang werd daarom verplaatst naar de oostzijde.
Jan: “Ik kreeg daar aanvankelijk geen toestemming voor van de gemeente en ben daartegen in beroep gegaan via een instantie in Den Haag. Die keurde het plan wel goed, zodat de gemeente ook maar akkoord ging. Gelukkig maar, want mijn verdiensten kwamen grotendeels uit de slijterij. Omdat er in de zaal nauwelijks meer toneelvoorstellingen werden opgevoerd, heb ik het podium laten zakken en daarop een bar geplaatst.
Jaarboek 44, pagina 41
De zaal werd daarna gebruikt door de gemeente als stembureau en door de winkeliers voor het houden van vergaderingen. Ook vonden er klaverjasdrives van Vitesse ’22 plaats en naast bruiloften en partijen werd de zaal verhuurd voor koffietafels na begrafenissen. Toen ik in 1969 eigenaar van het pand werd, hebben de hotelkamers, keuken en toiletten nog een opknapbeurt gekregen.”
Personeel
Het gezin Endstra, dat naast Jan bestond uit echtgenote Loes Lize en zoon Ed (1953), ging na de komst naar Castricum in de bovenwoning van De Rus wonen. Personeel moest er uiteraard ook komen, maar dat werd tot het meest noodzakelijke beperkt:
“Van de oude garde heeft Maria Kuijs (bijnaam ‘Zus’) nog even bij me gewerkt. Op zaterdag en zondag liepen er twee kelners, hadden we een dame achter de bar en een garderobejuffrouw. Daarnaast was er een meisje in vaste dienst dat hielp in de keuken etcetera. Op maandagmorgen kwamen er vijf dames schoonmaken. In 1969 kwam onze zoon in de zaak en hield zich bezig met alle voorkomende werkzaamheden. We runden ook met z’n drieën de slijterij. Ik wil nog even zeggen dat ik veel aan Loes en Ed heb te danken, want zonder hen had ik het beslist niet gered.”
Dat ging allemaal goed, want ik heb nooit controle gehad. Zelf dronk ik ook graag een glaasje mee. De 1 novemberwet was nog niet van kracht, dus met ‘Glaasje op, laat je rijden’ nam men het niet zo nauw. Zo had een plaatselijke ondernemer met een vervoersbedrijf een keer stevig ingenomen, waarop ik aanbood om hem naar huis te brengen. De man stond er echter op dat hij zelf ging rijden en stapte in zijn auto die voor ons pand stond. Toen viel hij in slaap en werd de volgende ochtend pas door zijn vrouw gevonden …”
Jonkheer Gevers
Het was in die jaren soms heel gewoon dat klanten wat op de pof bestelden of kochten. Een keer maakte Jan echter iets mee wat hij niet voor mogelijk hield: “Een bruidspaar had bij ons zijn huwelijksfeest geboekt, inclusief diner, receptie en muziek. Maar toen ik met de rekening kwam, bleken ze geen cent te hebben. Het totale bedrag, een kleine tweeduizend gulden, werd naderhand afgelost met betalingen van vijfentwintig gulden per week. Je kan dus uitrekenen hoe lang dat heeft geduurd.”
Ook had de exploitant een bijzondere ervaring met een stamgast: ,,Dat was jonkheer Frits Gevers, een wat zonderlinge man die tegenover Kijk-Uit in een jachthuis woonde en tussen de middag zijn warme maaltijden bij ons gebruikte zolang De Rustende Jager bestond. Dat deed hij altijd aan hetzelfde tafeltje en elke dag bestelde hij een vast menu. Dat bestond uit een stronk witlof, rijst en een tartaartje met waterige jus. Gevers kon ontzettend vloeken als zijn mes of vork op de grond viel, maar was altijd vriendelijk tegen mij en de bediening. Het restaurant was overigens voornamelijk in de zomer open, omdat er veel kampeerders en toeristen langskwamen.
Jaarboek 44, pagina 42
Dan zaten onze tien hotelkamers ook vrijwel vol. We hadden veel gasten uit Duitsland en Amerika die hadden geboekt om de toeristische trekpleisters in de omgeving te bezoeken. Later werden de kamers verhuurd aan verpleegkundigen van Duin en Bosch.”
Amsterdamse humor
Als je uit Mokum komt, beschik je meestal over een flinke portie humor. Dat geldt zeker voor Jan Endstra die er patent op had om met bekenden een geintje uit te halen. Hij noemt er ook zo een paar op:
“Ik had altijd goed contact met Henk Michels, die aan de overkant
restaurant ’t Eethuysje had. Dat pand huurde hij van de gemeente. Op een Koninginnedag had ik hem tuk. Ik belde hem op met een handdoek over de hoorn en zei dat hij met gemeentesecretaris Middelhoff sprak en dat het verplicht was om op gemeentepanden de vlag uit te hangen. Michels trapte erin en ging hals over kop naar de feestwinkel van Weda om een vlag te kopen.
Tijdens een bruiloftsfeest heb ik nog eens het volgende meegemaakt. Het was een warme zomeravond en een van de muzikanten klaagde dat hij het zo heet had. Even later ging ik naar de keuken en maakte een toastje met zalm waaronder ik wat sambal deed. Toen ik weer in de zaal was, stopte ik het toastje in de mond van die muzikant en zei: dat is pas heet!”
Verkoop
In 1973 besloot Endstra om zijn pand te verkopen: “Een van de redenen was dat winkelcentrum Geesterduin werd geopend, waar ook een slijterij kwam. Daarnaast werden er bruiloften in Geesterhage gehouden, dus ik zag mijn omzet dalen. Bovendien bevond het gebouw zich in slechte krijgen.
De Rabobank deed toen een dusdanig bod dat ik niet kon afslaan. Achteraf was ik veel te jong en heb ik er spijt van gehad. Ik had het nooit weg moeten doen en had er ook last van dat diverse Castricummers mij deze actie kwalijk namen. Het was natuurlijk wel zo dat ik tien tropenjaren achter de rug had door zo’n 120 uur per week in de zaak te werken.
Jaarboek 44, pagina 43
Ondertussen had ik ook nog twee jaar een slijterij op het Kooiplein. In april 1975 vond er in mijn pand aan de Dorpsstraat een openbare verkoping plaats van de inboedel, waar veel belangstelling voor was. Het gebouw heeft dat hele jaar leeg gestaan, totdat het in de derde week van oktober 1976 ten prooi viel aan de slopershamer.”
Replica
Tot slot vertelt Jan hoe het hem verder verging: “Na de verkoop ben ik veel op vakantie naar Frankrijk gegaan. Ik heb ook een aantal jaren als bedrijfsleider in slijterijen van een supermarkt in Beverwijk, Haarlem en Schagen gewerkt. Ondertussen woonde ik al enige tijd met mijn gezin aan de Zoutmanlaan. In 1985 ben ik met mijn vrouw naar Hoorn verhuisd en sinds een jaar of twaalf woon ik in een seniorenwoning in Obdam.”
Zo eindigt de geschiedenis van een nostalgisch pand op de plek waar een paar eeuwen geleden de eerste dorpsherberg werd gesticht.
Wat rest is een replica van de laatste Rustende Jager, die werd gemaakt door Castricummer Ton Revers en een plaatsje kreeg in de filmzaal van Oud-Castricum. Gelukkig heeft Jan Endstra dit fraaie kunstwerk nog kunnen zien. Dat geldt helaas niet voor dit jaarboek, omdat de laatste eigenaar van De Rus op 2 juli 2021 is overleden.
Hans Boot
Bronnen:
- Diverse regionale kranten;
- Kaan, Niek, Wie was … jonkheer Frits Gevers, 26e Jaarboekje Oud-Castricum, 2003;
- Zuurbier, Simon, De Historie van De Rustende Jager, 7e Jaarboekje Oud-Castricum, 1984.
Met dank aan: Jan en Ed Endstra en Corrie Groot.
- Verschenen jaarboekartikelen over de Rustende Jager:
- archeologie
- herinneringen
- historie
- laatste eigenaar vertelt