13 april 2021

Castricum rond het jaar 0 (Jaarboek 23 2000 pg 3-8)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 23, pagina 3

Castricum rond het jaar 0

Castricum archeologisch van nationaal belang

Het is, in het jaar 2000, aardig je af te vragen hoe het grondgebied van Castricum er 1000 jaar, of 2000 jaar geleden uitzag. In dit artikel wordt een beeld geschetst van het jaar 0 in Castricum, en er wordt wat verteld over de ontwikkelingen tussen dit jaar en het jaar 1000. Er wordt gepoogd een beeld te geven van de sociale en politieke ontwikkelingen in het gehele kustgebied en de aangrenzende regio’s, mede aan de hand van archeologische vondsten die in Castricum gedaan zijn.

Op het grondgebied van Castricum hebben zich zo veel interessante zaken afgespeeld, dat een kort artikel eigenlijk alleen maar enkele hoofdpunten kan aanstippen. In Castricum liggen enkele archeologisch waardevolle gebieden die, voor bepaalde perioden, tot de meest waardevolle van Nederland behoren. Met dergelijke gebieden moeten we dus heel zorgvuldig omgaan. De archeologisch waardevolle gebieden in Castricum maken deel uit van een groter ‘kern-gebied’, waartoe bijvoorbeeld ook Velsen, Assendelft, Uitgeest, Limmen, Heiloo en Egmond behoren. De archeologische waarde van Castricum (en de directe buurgemeenten) hangt direct samen met het feit dat op de plaats waar nu ons dorp ligt, vroeger een ‘zeegat’ lag. Een rivier, genaamd het ‘Oer-IJ’, een noordelijke tak van de vroegere Rijn, mondde hier in zee uit. In het brede mondingsgebied, waar Castricum ontstond, was destijds een sterke zee-invloed. Zoals overal op aarde zijn en waren riviermondingen aantrekkelijke vestigingsplaatsen. Vanwege de hoge concentratie aan nederzettingen heeft dit deel van de kust in de rijksnota Belvedère, over het behoud van cultuurhistorie, een speciale status gekregen.

De eerste mensen ‘in Castricum’

In het jaar 0 waren er al ten minste op zes plaatsen nederzettingen op Castricums grondgebied. Die lagen veelal op de hogere plaatsen in het landschap. De natuur, het water, het zand en de planten- en dierenwereld zijn in dit gebied altijd erg dynamisch geweest en de mens moest, voordat hij technisch in staat was de situatie naar zijn hand te zetten, zich daar steeds aan aanpassen. Waar water was, kwam moeras, vervolgens land, om later weer zee te worden. En twee eeuwen later kon hetzelfde gebied weer water worden, daarna moeras, enzovoorts.

Kaart met de kerngebieden van bewoning in 'Frisia' in de 7e-8e eeuw. In de donkergrijze gebieden was de meeste geconcentreerde bewoning aanwezig in het gebied dat destijds als 'Frisia' werd aangemerkt. Het strekte zich uit van de huidige provincie Zeeland tot aan het Duits-Deense grensgebied. In midden Noord-Holland zien we een langwerpige vlek, ongeveer van (het huidige) Velsen tot boven Alkmaar (bron: Universiteit van Amsterdam, ADC).
Kaart met de kerngebieden van bewoning in ‘Frisia’ in de 7e-8e eeuw. In de donkergrijze gebieden was de meeste geconcentreerde bewoning aanwezig in het gebied dat destijds als ‘Frisia’ werd aangemerkt. Het strekte zich uit van de huidige provincie Zeeland tot aan het Duits-Deense grensgebied. In midden Noord-Holland zien we een langwerpige vlek, ongeveer van (het huidige) Velsen tot boven Alkmaar (bron: Universiteit van Amsterdam, ADC).

Dit had natuurlijk zijn effect op de kansen die er voor de mens waren om te wonen en landbouw te bedrijven. De oudste harde bewijzen van menselijke aanwezigheid in Castricum zijn gevonden door amateur-archeologen op de plaats waar nu de duinen zijn (zie de donkergrijze gebieden op de kaart).

Tijdens graafwerk voor de waterwinning en voor natuurontwikkeling kwamen oude, diepe bewoningssporen aan het licht die stammen uit de periode die we de ‘Vroege IJzertijd’ noemen. Een deel van de scherven die gevonden zijn, stammen van ongeveer 700 voor Christus. Daarmee is Castricum geen koploper in de regio, en zeker niet in geheel Noord-Holland. In West-Friesland zijn uitgebreide nederzettingen gevonden uit de Bronstijd (de periode voor de IJzertijd). In Heiloo, Egmond, Akersloot en in Velsen zijn ook sporen gevonden uit de laatste periode van de Bronstijd. Waarschijnlijk was ons gebied (Castricum) toen nog te nat voor bewoning.

In Castricum vinden we misschien niet de oudste sporen, maar van enkele perioden uit de geschiedenis van het kustgebied heeft Castricum wel een buitengewoon compleet en interessant bodemarchief. Als we Castricum vergelijken met andere plaatsen, dan zijn er twee perioden waarover bij ons verhoudingsgewijs veel te vinden valt: de ‘Romeinse tijd’ (grofweg van het jaar 0 tot het jaar 400) en de Vroege middeleeuwen (ongeveer van 400 tot het jaar 1000).

Strandwallen en het Oer-IJ

Om te begrijpen hoe en waarom Castricum ontstaan is, moeten twee begrippen kort worden uitgelegd. Het eerste begrip is ‘strandwallen-landschap’, het tweede is ‘het Oer-IJ’.

Eerst iets over strandwallen. We weten allemaal dat de zee op dit moment langzaam stukjes land afsnoept. Rijkswaterstaat spuit zand op het strand om dat tegen te gaan. De laatste duizenden jaren was dit anders. Nederland veroverde steeds stukjes land op de zee. Zeezand spoelde aan, kwam droog te vallen en stoof op tot lange duinruggen, parallel aan de huidige kustlijn. Op deze ruggen, die uit zee oprezen, konden mensen wonen.


Jaarboek 23, pagina 4

De oudste strandwallen liggen het meest naar het oosten, de jongere liggen westelijker. De meeste grote steden van West-Nederland, zoals Den Haag, Leiden, Haarlem en Alkmaar zijn al heel lang woonplaatsen voor mensen uit de kuststreek en zijn gelegen op strandwallen. Ook alle dorpen in Castricums omgeving liggen op strandwallen: Heemskerk, Uitgeest, Akersloot en Limmen.

De meest westelijke strandwal noemen we de ‘Oude Duinen’. Deze strandwal is in ons gebied vandaag de dag aan bet oog onttrokken: hij is bedolven onder bet zand van de duinen zoals we die nu kennen: de ‘Jonge Duinen’, die zo’n 1000 jaar oud zijn. Met andere woorden: onder onze duinen, die we nu kennen als de’ Jonge Duinen’, ligt dus een oud woongebied waarin de restanten van nederzettingen vermoedelijk nog onaangeroerd verborgen liggen. Een fascinerend idee. We weten bijvoorbeeld over oude buurtschappen als ‘Arem‘ en ‘Kleibroek’ niet veel meer dan dat ze bestaan hebben en overstoven zijn. Ze ‘bestaan’ dus nog wel, maar liggen vermoedelijk ergens onder respectievelijk het Vogelwater en de Papenberg.

Castricum in het jaar 0. Deze kaart is een impressie van het gebied waarin Castricum ontstond, namelijk in de monding van het Oer-IJ-estuarium. Op de kaart zien we hoe het Oer-IJ van linksonder in beeld komt en in noordwestelijke richting stroomt, zich vertakt en uiteindelijk via twee stromen in de Noordzee uitmondt. De bebouwde kom van Castricum is momenteel iets links van het midden van deze kaart gelegen. De kaart geeft een gebied van ca. 10 x 15 km. weer. De stippen op de kaart geven archeologische vindplaatsen uit de periode tussen de jaren 0 en 1000 weer. Duidelijk is te zien dat de meeste bewoning zich op de hogere delen tussen de kreken bevond (kaart R. Beentjes).
Castricum in het jaar 0. Deze kaart is een impressie van het gebied waarin Castricum ontstond, namelijk in de monding van het Oer-IJ-estuarium. Op de kaart zien we hoe het Oer-IJ van linksonder in beeld komt en in noordwestelijke richting stroomt, zich vertakt en uiteindelijk via twee stromen in de Noordzee uitmondt. De bebouwde kom van Castricum is momenteel iets links van het midden van deze kaart gelegen. De kaart geeft een gebied van ca. 10 x 15 kilometer. weer. De stippen op de kaart geven archeologische vindplaatsen uit de periode tussen de jaren 0 en 1000 weer. Duidelijk is te zien dat de meeste bewoning zich op de hogere delen tussen de kreken bevond (kaart R. Beentjes).

Dan iets over het ‘Oer-IJ’. Lang geleden mondde de hoofdstroom van de Rijn in de buurt van Katwijk in zee. Een noordelijke tak van deze Rijn (de stroom waarvan we een deel nu nog kennen als de Vecht, die in het IJsselmeer uitmondt) stroomde vroeger dwars door het Noord-Hollandse gebied en mondde in de Noordzee uit, ter hoogte van Castricum. Een groot deel van deze rivier was zeer breed en zou later de naam ‘het IJ’ krijgen. We kennen het IJ nog steeds: het water bij Amsterdam. De voorloper van het IJ, de rivier tussen de Vecht en de Noordzee, noemen we het Oer-IJ.

Castricum; de monding van het Oer IJ

Ik noem het Oer-IJ hierboven ‘rivier’, maar eigenlijk klopt dat niet. De monding van deze waterloop was namelijk niet zo maar een zoetwaterrivier die in zee uitkwam, het was een estuarium, een zeegat dwars door de strandwallen heen. Het water van de Noordzee bewoog vrijelijk in en uit. Elke zes uur kreeg het zoute water de overhand en stroomde in grote hoeveelheden tussen de strandwallen door het land in, om gedurende het volgende getij weer al dat terrein te verliezen aan het zoete water.

In het mondingsgebied, dat breed en ondiep was, bezonk veel sediment, onder meer zeezand, dat bij hoog water naar binnen kwam. In de loop van de vele honderden jaren ontstonden langwerpige banken van zandig slib, die na verloop van tijd boven het water uit staken, ook wanneer het hoogwater was. Daar waar de hoogste platen van sediment lagen, en die steeds hoger werden bij zee-inbraken en opstuiving, ontstonden de eerste nederzettingen van de dorpskom van Castricum.

Een nederzetting. Op een wandeling over het grondgebied van Castricum in het jaar 0 zou je best zulke kleine groepen van gebouwen tegen kunnen komen. De mensen woonden niet in dorpen, maar in verspreid staande boerderijen, eventueel met enkele schuren of opslaghutten erbij. Dit is een impressie van een nederzetting waarvan restanten ook nu nog bewaard zijn gebleven in onze bodem, bijvoorbeeld in het weidegebied rond Kronenburg (illustratie R. Beentjes).
Een nederzetting. Op een wandeling over het grondgebied van Castricum in het jaar 0 zou je best zulke kleine groepen van gebouwen tegen kunnen komen. De mensen woonden niet in dorpen, maar in verspreid staande boerderijen, eventueel met enkele schuren of opslaghutten erbij. Dit is een impressie van een nederzetting waarvan restanten ook nu nog bewaard zijn gebleven in onze bodem, bijvoorbeeld in het weidegebied rond Kronenburg (illustratie R. Beentjes).

Jaarboek 23, pagina 5

Deze sediment-platen noemen we stroomruggen. Castricum ontstond op de stroomruggen in het mondingsgebied van het Oer-IJ. Kort daarna, we denken zo tussen 100 en 300, verdween de open verbinding met de zee. De meest westelijke strandwal kreeg zoveel nieuw zand uit zee, dat de zeereep een aaneengesloten kustlijn werd. Het estuarium sloot zich als een schelp en het gebied achter de strandwal werd droger en veiliger.

Deze ‘veilige’ periode betreft de tweede en derde eeuw na Christus. In deze periode werd er op de stroomwallen in onze gemeente intensief gewoond. Op een groot aantal plaatsen treffen we dan ook sporen aan van bewoning uit, wat we noemen, de ‘Romeinse tijd’ (zie afbeelding ‘Bijna 2000 jaar geleden begraven’).

Voor Castricum is dit een vreemde naam, want voor zover we weten woonden er helemaal geen Romeinen in Castricum. De eerste tot en met de vierde eeuw noemen we de ‘Romeinse tijd’ omdat er in het zuiden van het land een Romeinse overheersing was. De noordgrens van het Romeinse rijk was de rivier de Rijn. Er lagen overal langs de Rijn Romeinse forten om hun rijk (van Noord-Afrika tot hier) te verdedigen: bijvoorbeeld in Nijmegen, Utrecht, Alphen aan de Rijn en bij Leiden.

We weten dat het Noordzee-kustgebied gedurende een korte tijd deel heeft uitgemaakt van het Romeinse rijk; namelijk in de tijd van de Romeinse legeraanvoerder Julius Caesar, enkele decennia vóór het jaar 0. Romeinse vondsten uit deze periode ontbreken echter vrijwel geheel. Kort daarna, in de eerste eeuw hadden de Romeinen een vooruitgeschoven, versterkte haven bij Velsen. Duidelijke archeologische sporen van het Romeinse leger zijn in onze gemeente echter nooit gevonden.

De mensen die hier woonden werden door de Romeinen de ‘Friezen’ genoemd en van hun cultuur vinden we in Castricum zeer veel sporen. Als we het dus hebben over de ‘inheemse bevolking in de Romeinse tijd’ dan hebben we het over de Friezen. Veel archeologen noemen de cultuur van de inheemse volkeren in deze periode echter ‘inheems-Romeins’, wat misschien verwarrend is.

De Friezen

De historie van Castricum heeft dus niet zo gek veel met Romeinen van doen, hoewel het bijna zeker is dat vanuit het Romeinse fort (en de haven) bij Velsen, Romeinse schepen via het Oer-IJ naar de Noordzee zijn gevaren. In de decennia voor het jaar 0, en ook in perioden gedurende de eerste eeuw, waren er dus wel degelijk Romeinen in ons gebied. Maar we hebben nooit duidelijke sporen van forten, havens of legerplaatsen gevonden in Castricum. Wat munten en aardewerk is eigenlijk alles.

Ook door de Romeinen beïnvloede bouwstijlen en dergelijke ontbreken hier. We praten vanaf zo’n 300 jaar vóór Christus tot in de Middeleeuwen in ons gebied dus vooral over de Friezen. Zij woonden hier, en hun naam was bekend in grote delen van Europa: als volk, als militaire macht, maar vooral als handelaren. Hierover straks meer.

Momenteel kennen we de naam ‘Fries’ natuurlijk van de provincie Friesland (waar ook zeer veel nederzettingen zijn ontdekt), maar vroeger woonden de Friezen langs de hele Noordzeekust, van de Rijn tot in Noord-Duitsland. De Friezen waren een succesvol en welvarend volk dat in de zesde en zevende eeuw na Christus een heus koninkrijk vestigde. In de achtste eeuw na Christus werden de Friezen militair verslagen door hun zuiderburen, de Franken.


Jaarboek 23, pagina 6

De ‘Franken’ leefden oorspronkelijk, net als de Friezen, juist buiten het Romeinse rijk in een gebied dat nu als oostelijk Nederland en westelijk Duitsland te kenschetsen valt. Toen het Romeinse rijk ineenstortte, veroverden de Franken eerst België en Noord-Frankrijk. Ze kregen steeds meer macht en invloed en accepteerden al vroeg het christendom. Frankische leiders leerden Latijn en namen veel gewoonten uit het christelijke Zuid-Europa over. De Franken waren meedogenloos in hun machtspolitiek. Uiteindelijk veroverden zij het grootste deel van West-Europa en versloegen zelfs de Arabieren. Naar de Franken is Frankrijk genoemd.

De Friezen geloofden ten tijde van de verovering van hun gebied door de Franken (door hofmeier Karel Martel in 719) nog niet in Christus. De Franken vonden dat de Friezen eveneens moesten gaan leven volgens de christelijke levensbeschouwing. Vanaf de verovering van het kustgebied door de Franken vinden we in onze regio de restanten van kruissymbolen en kerkjes. Veel oude heidense gebruiken verdwenen vanaf dat moment. Het gebied dat we nu kennen als ‘Friesland’ was het meest hardnekkig in zijn weerstand tegen de christelijke overheersing, vandaar dat de provincie vernoemd is haar dit roemruchte volk.

Ook het noordelijke en oostelijke deel van Noord-Holland heeft nog lang weerstand geboden aan overheersingen vanuit het zuidwesten, vandaar dat deze streek nog altijd West-Friesland wordt genoemd. Het is merkwaardig dat zo weinig mensen iets afweten van de geschiedenis van de Friezen, terwijl het een geheel eigen, opmerkelijk stuk cultuurhistorie voor onze provincie vormt. Het Friese aardewerk bijvoorbeeld, dat in de Romeinse tijd gemaakt werd en bij opgravingen op grote schaal gevonden wordt, getuigt van een hoogstaande traditie, met een groot en zeer karakteristiek vormenspectrum.

Een overzicht over het opgravingsterrein van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in 1996. Hoewel er maar een halve hectare grond werd onderzocht, leverde het zo veel materiaal op dat het enkele jaren duurde voordat de ROB zijn rapport klaar had. Er worden in dit rapport veel vragen over onze geschiedenis beantwoord, maar er is ook nog heel veel onbekend gebleven (of nog onduidelijker geworden). De antwoorden op vele resterende vragen liggen waarschijnlijk nog steeds verborgen in de bodem van Castricum.
Een overzicht over het opgravingsterrein van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in 1996. Hoewel er maar een halve hectare grond werd onderzocht, leverde het zo veel materiaal op dat het enkele jaren duurde voordat de ROB zijn rapport klaar had. Er worden in dit rapport veel vragen over onze geschiedenis beantwoord, maar er is ook nog heel veel onbekend gebleven (of nog onduidelijker geworden). De antwoorden op vele resterende vragen liggen waarschijnlijk nog steeds verborgen in de bodem van Castricum.

Vindplaatsen in het jaar 0

Hoe zag Castricum er uit in het jaar 0? Castricum bestond waarschijnlijk uit een open gebied met veel waterstromen, wadplaten en hogere zandruggen met zilte vegetaties en hier en daar kleine bosschages. Rond het jaar 0 bestond er in het mondingsgebied van het Oer-IJ een getijdenwerking vanuit de Noordzee, die de vorming van grote bossen en veen vrijwel onmogelijk maakte. Geleidelijk aan werd de zee-invloed misschien zelfs toen al minder en minder, omdat in de monding steeds opnieuw duinzand kwam te liggen, waardoor het zeewater niet meer goed binnenkwam. Dit zorgde ervoor dat het rustiger werd in het gebied dat we nu Castricum noemen.

Tussen 100 voor Christus en ongeveer 300 na Christus was dit gebied relatief dicht bevolkt. Vermoedelijk was de situatie voor de veeteelt ideaal, was het klimaat goed en de politieke situatie stabiel (zie de volgende paragraaf). Op de hoogste delen van het zandige Oer-IJ-sediment, de stroomwallen, kon op vele plaatsen gewoond worden en vee geweid. De Friezen woonden niet in dorpen, maar in afzonderlijke hoeven. Een langwerpig woonstalhuis van zo’n dertig meter lang, met enkele schuren erbij. Er lagen wat akkers omheen en de boerenerven waren vaak omheind met palen en vlechtwerk.

Woonplaatsen uit de periode rond het jaar 0 zijn voor archeologen vrij makkelijk te herkennen, omdat het aardewerk uit die periode een karakteristieke versiering heeft. Deze versiering kan bestaan uit twee typen: ‘kamstreek-versiering’ en ‘streepband-versiering’. Bij ‘kamstreek-versiering’ lijkt het of de pottenmaker of- maakster met een kam allerlei gekrulde vormen in de nog natte klei heeft gestreken. Vaak kruisen de lijnen elkaar. ‘Streepband-aardewerk’ vertoont één of enkele ingekraste lijnen direct onder de rand van de pot. De wetenschap poogt al lange tijd deze versieringsvormen, die soms apart van elkaar worden gevonden,


Jaarboek 23, pagina 7

maar soms ook door elkaar, in verband te brengen met verschillende culturele achtergronden van mensen. Toch blijkt dit niet gemakkelijk in een sluitende theorie te vatten te zijn.

Wei van Brasser.
Het oostelijk deel van de wei van Brasser was tot 1924 bouwland. Samen met het westelijke deel is de grond bestrooid met kunstmest en ingezaaid met gras en klaver. Tot de Tweede Wereldoorlog was het gebied in gebruik als grasland. Gaas beschermde het gras tegen konijnenvraat In het begin van de oorlog maakte het weidegebied, gepacht door Lanser uit de Haarlemmermeer, deel uit van het roggeplan van de regering. Het plan moest de voedselvoorziening verbeteren. Na de oorlogsjaren is de Wei van Brasser tot 1982 in gebruik gebleven voor de verbouw van rogge en aardappelen. De pacht werd in 1982 beëindigd. Heereweg in Bakkum, 1942. Foto Ger van Geenhuizen. Toegevoegd.

Vondsten uit het jaar 0 kennen we ten eerste uit het gebied tussen de Korendijk en de geest ‘Heemstede’, ten tweede uit de Oosterbuurt, nabij Kronenburg, ten derde uit het centrum van Castricum (zowel bij de sloop van ‘de Rustende Jager‘, als in de Burgemeester Mooijstraat is ‘streepband-aardewerk’ gevonden), ten vierde uit Noord-Bakkum, bij landgoed Doornduijn, ten vijfde uit de duinen, nabij de ‘Brabantse landbouw’, en ten zesde uit de duinen, op de ‘Wei van Brasser’.

Politiek in het jaar 0

Enkele decennia voor het jaar 0 moeten de Friezen op Castricums grondgebied via hun stamgenoten vernomen hebben dat zich in het zuiden een militaire macht aandiende, die ongekend sterk en omvangrijk was en zich in noordelijke richting bewoog. Het Romeinse leger, goed georganiseerd, voorzien van grote transportschepen, forse hoeveelheden metalen wapens, schilden en gepantserde uniformen, moet op de inheemse bevolking van Europa haast een buitenaardse indruk hebben gemaakt. Het moet de inheemse bevolking ook bekend zijn geweest dat dit leger in zijn gang naar het noorden door de ene stam na de andere was aangevallen, maar dat dit slechts had geresulteerd in bloedige veldslagen, waarbij de Romeinen uiteindelijk toch steeds bleken te beschikken over grotere aantallen soldaten en wapens.

De leider van het Romeinse leger, Julius Caesar, was echter niet alleen goed in oorlog voeren. Ook de techniek van het ‘verdeel-en-heers’ was hij meester. Caesar trachtte Keltische en Germaanse stammen te vriend te houden door precies genoeg bescherming te bieden tegen zijn legers in ruil voor belastingen en slaven. Het vermijden van ruzie met te veel stammen tegelijk had in Gallië (het huidige Frankrijk) geleid tot een enorme veldslag tegen de verzamelde Keltische stammen onder leiding van Vercingetorix, die voor Caesar bijna verkeerd afliep. Dit wilde hij in het gebied rond en ten noorden van de Rijn voorkomen. Langzaam maar zeker lieten steeds meer stammen, vanuit hun eigen besef te klein en te zwak te zijn, zich inpalmen door Romeinse diplomatie. De Bataven langs de Rijn, de Cananefaten aan de kust in het huidige Zuid-Holland en ook de Friezen moesten de Romeinen tolereren.

Toen de Romeinen uiteindelijk in het jaar 9 na Christus totaal onverwacht een grote militaire nederlaag leden tegen de Germaanse stammen in Duitsland, leek de Romeinse overheersingsdrang langzaam weg te ebben. Ook de Friezen in ons gebied ontworstelden zich aan de heerschappij van de Romeinen. Ze hadden er genoeg van belasting af te dragen en hun vrouwen en kinderen afgevoerd te zien worden als slaven. De vlam sloeg in de pan en de Friezen trachten de Romeinse haven en het fort hij Velsen grote schade toe. Tijdens de veldslag hij het woud van Baduhenna (misschien is dit in de huurt van Heiloo geweest) moesten de Romeinen het verlies van zo’n 1300 soldaten accepteren. Halverwege de 1e eeuw hielden de Romeinen het voor gezien in Noord-Holland. Ze trokken zich terug achter de Rijn, planden geen verovering meer van het gebied tussen Rijn en Elbe, maar richtten zich op een nieuw doel: Brittannië.

Import-aardwerk uit de 7e eeuw. Tot ongeveer 400 na Christus maakten de Friezen bijna al hun aardewerk zelf. Na een periode van schaarse bewoning in het kustgebied treffen we vanaf de 7e eeuw hier weer aardewerk aan. Het wonderlijke is dat het meeste aardewerk nu geïmporteerd is uit het Duitse Rijnland, en dus niet zelfgemaakt. Hier zien we bodems van 'ruwwandige' potten, afkomstig van de 'Wei van Brasser'. Ze zijn vermoedelijk via handel in Castricumse contreien terecht gekomen.
Import-aardwerk uit de 7e eeuw. Tot ongeveer 400 na Christus maakten de Friezen bijna al hun aardewerk zelf. Na een periode van schaarse bewoning in het kustgebied treffen we vanaf de 7e eeuw hier weer aardewerk aan. Het wonderlijke is dat het meeste aardewerk nu geïmporteerd is uit het Duitse Rijnland, en dus niet zelfgemaakt. Hier zien we bodems van ‘ruwwandige’ potten, afkomstig van de ‘Wei van Brasser’. Ze zijn vermoedelijk via handel in Castricumse contreien terecht gekomen.

Van deze Friezen zijn, zoals gezegd, op Castricums grondgebied zeer veel resten overgebleven. Zeker sinds de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in 1999 zijn rapport publiceerde over de grote archeologische opgraving in de Oosterbuurt, kunnen we ons een goed beeld vormen van de Friese bewoning in de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. In de bodem zitten ook vandaag de dag nog grote hoeveelheden van gebruiksvoorwerpen opgeslagen. Hoewel door graafwerk en landbouwactiviteiten helaas al veel sporen werden, en nog ieder jaar worden vernietigd, heeft Castricum nog steeds een waardevol bodemarchief, vooral uit de genoemde perioden.

PWN-boswachter Kees Zonneveld raapt een prehistorische scherf op uit het zand van de 'Wei van Brasser'. In 1998 werd op dit terrein een groot aantal scherven gevonden, die erop kunnen duiden dat diep onder het zand een nederzetting verborgen ligt. De oudste scherven die hier werden gevonden, stammen uit de Vroege IJzertijd (ca. 700 voor Christus) en zijn de oudste die ooit op Castricums grondgebied zijn gevonden. Het is mogelijk dat een deel van de gevonden scherven verband houdt met het buurtschap 'Arem', waarvan we weten dat het ten noordwesten van Bakkum heeft gelegen en in de Vroege middeleeuwen is overstoven door duinzand.
PWN-boswachter Kees Zonneveld raapt een prehistorische scherf op uit het zand van de ‘Wei van Brasser’. In 1998 werd op dit terrein een groot aantal scherven gevonden, die erop kunnen duiden dat diep onder het zand een nederzetting verborgen ligt. De oudste scherven die hier werden gevonden, stammen uit de Vroege IJzertijd (circa 700 voor Christus) en zijn de oudste die ooit op Castricums grondgebied zijn gevonden. Het is mogelijk dat een deel van de gevonden scherven verband houdt met het buurtschap ‘Arem’, waarvan we weten dat het ten noordwesten van Bakkum heeft gelegen en in de Vroege middeleeuwen is overstoven door duinzand.

De ‘Friezen’ zijn geen Friezen meer

Na de Romeinse tijd, in de vierde en vijfde eeuw na Christus, gebeurt er iets vreemds in het Nederlandse kustgebied. De talloze Friese nederzettingen houden op te bestaan. De Friezen lijken op te lossen in het niets. Tussen 300 en 600 woont er bijna geen mens meer langs de Nederlandse kust. Hoe dit komt weet niemand zeker. Misschien had het te maken met een klimaatverslechtering, of met zee-inbraken.

Het meest waarschijnlijke lijkt echter dat de Friezen door politieke veranderingen op drift zijn geraakt. In de 4e, 5e en 6e eeuw komen de ‘Volksverhuizingen’ op gang. Aan onze Noordwest-Europese kust zie je een beweging van volkeren van het noordoosten (Scandinavië en Noord-Duitsland) naar het zuidwesten (Frankrijk, Engeland, enzovoorts). De Friezen zijn vermoedelijk na het ineenstorten van het Romeinse rijk naar de gebieden getrokken die de Romeinen achterlieten.

Bijna 2000 jaar geleden begraven. Een zeer interessante, maar ook ongrijpbare vraag voor archeologen is: "Wie woonden er nu eigenlijk in het Castricum van het jaar 0?" Hoe zagen de mensen eruit, welke taal spraken ze, wat deden en dachten ze? Het skelet van deze vrouw werd in de Oosterbuurt gevonden in 1996. Wat ging er in haar hoofd om toen ze nog leefde? Ze leed een hard leven. moest zich te weer stellen tegen dreigende ziekten, ondervoeding enz. In ieder geval is bekend dat de Friezen er een uitgebreide set aan goden op nahielden. De vrouw vermoedde, toen ze stierf, misschien wel dat er een soort van 'hiernamaals' was, maar dan heel anders dan de christelijke godsdienst die kent (foto R. Beentjes).
Bijna 2000 jaar geleden begraven. Een zeer interessante, maar ook ongrijpbare vraag voor archeologen is: Wie woonden er nu eigenlijk in het Castricum van het jaar 0? Hoe zagen de mensen eruit, welke taal spraken ze, wat deden en dachten ze? Het skelet van deze vrouw werd in de Oosterbuurt gevonden in 1996. Wat ging er in haar hoofd om toen ze nog leefde? Ze leed een hard leven. moest zich te weer stellen tegen dreigende ziekten, ondervoeding enz. In ieder geval is bekend dat de Friezen er een uitgebreide set aan goden op nahielden. De vrouw vermoedde, toen ze stierf, misschien wel dat er een soort van ‘hiernamaals’ was, maar dan heel anders dan de christelijke godsdienst die kent (foto R. Beentjes).

Hoewel de genoemde periode ‘leeg’ is, is in de Oosterbuurt aangetoond dat het niet zo is dat er helemaal niemand meer over bleef in het oude Friese gebied. Zo zijn er skeletresten en sieraden van rond 400 gevonden. Het gebied rond Kronenburg is daarmee absoluut uniek; diverse bodemlagen met daarin nederzettingsresten liggen intact boven op elkaar. Als we meer willen weten over deze opmerkelijke periode in onze historie, moeten we ervoor zorgen dat dit gebied in stand blijft. Castricum heeft met Kronenburg een nationaal topgebied.

Opgraving fundament restanten van "Kronenburg".
Opgraving fundament restanten van “Kronenburg”. Heemstederweg 1 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevooegd.

In elk geval vinden we vanaf ongeveer 600 weer een aantal nederzettingen in ons kustgebied. Wie de mensen waren die destijds hier woonden, weten we niet goed. Waar ze vandaan komen, is niet precies bekend. De meest recente theorie is dat het kustgebied tussen 500 en 600 werd herbevolkt door drie categorieën mensen.

Ten eerste was er een restant van de oorspronkelijke Friezen. We weten dat, omdat deze mensen zeer oude plaats- en waternamen aan ons hebben doorgegeven en omdat er enkele vondsten zijn gedaan uit deze ’tussenperiode’. Ten tweede zijn er vermoedelijk mensen uit oostelijk Nederland (Franken) naar de kust getrokken. We weten dat door het aardewerk dat we hier vinden uit de zevende en achtste eeuw.
Ten derde zijner vrijwel zeker forse aantallen nieuwe mensen aangekomen vanuit het Duits-Deense grensgebied. Het waren de Angelen, de Saksen en de Denen die zich eerst in het huidige noorden van ons land vestigden en vervolgens via de kustlijn verder trokken en nog meer land bevolkten.

We weten dit via de vondst van aardewerk, maar vooral ook door de dialecten aan de Noordzeekusten met elkaar te vergelijken. En zo ontstond er in Noord- Holland een gemengde (zij het wel cultureel aan elkaar verwante) groep mensen, bestaande uit Friezen, Franken, Angelen, Saksen en Denen. Omdat deze mensen woonden in het oude gebied van de Friezen, noemden andere volkeren deze mengelmoes gewoon weer ‘Friezen’.

Deze ontwikkeling is een voorbeeld van een proces dat we overal op aarde zien: mensen migreren, zoeken nieuw land, vermengen zich met elkaar en maken samen een nieuwe cultuur. Heden ten dage (red: rond het jaar 2000) zien we dat aan de komst van bijvoorbeeld Indonesische, Turkse, Marokkaanse en Surinaamse mensen naar Nederland. Er is daarmee dus niets nieuws onder de zon. Het is de mensheid eigen. Volkeren reizen, handelen, inspireren elkaar en maken gezamenlijk een nieuwe cultuur.

De Friese handel en de Vikingen

De ‘nieuwe’ Friezen ontwikkelden het kustgebied van Nederland tot een van de meest welvarende gebieden van Europa door de stichting van het ‘Friese koninkrijk’ en de ‘Friese handel’. Langs de Noordzee- en Oostzeekusten verhandelden de Friezen allerlei waren. Vanuit Scandinavië vervoerden ze onder andere bont, hout en barnsteen naar het Rijngebied, waarvandaan ze aardewerk en wijn meenamen. ‘Frisia’ werd een rijke regio. De meest intensief gebruikte handelsgebieden waren het terpengebied in Noord-Friesland en Groningen, het rivierengebied (met de nederzetting Dorestad – red: lag in de buurt van Wijk bij Duurstede – als absoluut centrum), de oude Rijnmond bij Leiden, Medemblik en Kennemerland.


Jaarboek 23, pagina 8

In de periode van de Friese handel (de 8e en 9e eeuw) is Castricum en omstreken dus welvarend. In de tijd van Karel de Grote (rond 800) vinden we bijvoorbeeld in het Kronenburggebied, maar ook bij Bakkum en in het dorpshart (bij de Somerwegh), uitgebreide bewoning. Deze concentratie van mensen en goederen kan niet ontgaan zijn aan een nieuw type ‘handelaar’, dat met snelle boten de Europese kust aandeed: de Vikingen.

De Vikingen (in ons geval vrijwel altijd de Deense Vikingen), waren nog niet bekeerd tot het christendom. Ze waren primair handelaars, maar in slechte oogst- of handelsjaren roofden ze waarschijnlijk ook goederen in de hierboven genoemde handelsplaatsen. Daardoor hebben de Vikingen een slechte reputatie gekregen. We vergeten wel eens dat de Romeinen, maar ook de Frankische legers van bijvoorbeeld Karel Martel en Karel de Grote, in ons gebied in hun tijd minstens zo veel weerloze boeren en dorpelingen moeten hebben uitgemoord.

Dat de Vikingen een slechte naam hebben, komt zeker ook doordat de geschreven bronnen bestaan uit geschriften die zijn opgetekend door christelijke monniken, die de nog heidense Vikingen uiteraard afschilderden als beesten. Hoe het ook zij, tussen ongeveer 800 en 1000 kende het kustgebied invallen van Vikingen. Deze invallen werden dermate problematisch dat de heersers in dit gebied het land maar aan de Denen ’te leen’ gaven. Lange tijd was Kennemerland Deens gebied. Met Viking-hoofdmannen was domweg afgesproken dat als zij Kennemerland mochten gebruiken, zij zouden afzien van het aanvallen van landinwaartse handelsgebieden. Deze ‘deal’ werkte niet. De Vikingen vielen zelfs Keulen en Parijs aan met hun snelle schepen, waarmee ze de rivieren op konden varen.

In ons gebied is nooit een archeologisch bewijs van Viking-aanwezigheid teruggevonden. Misschien waren ze er weinig of functioneerde Castricum prima onder Deense heerschappij. Ook dit kunnen we alleen te weten komen via de archeologie. In Castricum liggen diverse terreinen waarin sporen liggen uit de Vikingtijd. Ze zijn het behoud waard.

Rob Beentjes

Bronnen:

  • Beentjes, R.A. en Koning, I. de, Nabij de monding van bet voormalige Oer-IJ, Westerbeem nummer 2, 2000.
  • Cock, I.K. de, Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen 1965, Arnhem 1980.
  • Deelen, D. van, Bij de oude nederzetting te Castricum, Westerheem nummer 3, 1954.
  • Deelen, D. van, Middeleeuws akkerland onder de Castricummer duinen, Westerheem nummer 6, 1963.
  • Hagers, I.K. en M.M. Sier, Castricum-Oosterbuurt, bewoningssporen uit de Romeinse tijd en middeleeuwen, RAM 53, Amersfoort 1999.
  • Heidinga, H.A., Frisia in the first Millennium. An outline, Utrecht 1997.
  • Koning, I. de, Uitgeest-Dorregeest en De Dog. Intern rapport (typescript). Frisia-project, Universiteit van Amsterdam 2000.
  • Mooij, E., De onderkant van Castricum, ‘Op zoek naar Castricums verleden’ , Schoorl 1992.
  • Zagwijn, W.H., De ontwikkeling van bet ‘Oer-IJ’ estuarium en zijn omgeving, Westerheem XX, 1971.

Abonneer
Laat het weten als er
1 Reactie
Nieuwste
Oudste
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties