Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 30, pagina 17
Castricum in de groei
Castricum telde in 1969 nog net geen 20.000 inwoners, maar in gemeentelijke en provinciale plannen werd rekening gehouden met 35.000 inwoners. Het bestuur bereidde zich voor op verdere uitgroei van de gemeente tot kleine stad en het bouwen voor de overloop uit de grote steden. Er lag een prognose voor drie miljoen Noord-Hollanders in het jaar 2000 en die moesten toch ergens wonen. Burgemeester Van Boxtel was per 1 januari 1969 als kersverse burgemeester aangetreden. Hij was afkomstig uit Breda en een van zijn eerste initiatieven was de introductie van carnaval.
Castricum was volop in beweging. Lang gekoesterde zekerheden stonden ter discussie. Dat gold voor de wijze van besturen, het bouwbeleid, de inrichting van het dorp enz. Het waren vooral nieuwe ingezetenen die zich teweer stelden tegen alles en nog wat.
De gemeentelijke diensten waren klein van omvang en qua huisvesting verspreid over diverse locaties in het dorp. Gemeentewerken was in 1965 verplaatst vanuit het raadhuis in de Dorpsstraat naar een nieuw gebouw op de Brink, dat als bijnaam ‘de Paddenstoel’ kreeg. Het stond op de plek waar nu het wooncomplex ‘De Brink’ is verrezen. Naast het gebouw van gemeentewerken aan de Ruiterweg stond een noodpostkantoor (in afwachting van een nieuw te bouwen postkantoor aan de C.F. Smeetslaan) en langs de Burgemeester Boreelstraat bevonden zich de houten noodgebouwen van de bibliotheek. Toen deze noodgebouwen vrijkwamen, werden ze direct in gebruik genomen voor de dienst Gemeentewerken. De groeiambitie van Castricum maakte snelle uitbreiding van het ambtelijk apparaat noodzakelijk.
In het toenmalige gemeentehuis aan de Dorpsstraat (nu – in 2007 – kantoor van Landschap Noord-Holland) zetelde in 1969 het college van burgemeester en wethouders, bestaande uit burgemeester Van Boxtel en de wethouders Hendrikse, Kraakman en Kooiman. Ook waren hier Algemene, Interne, Sociale en Burgerzaken gehuisvest en ook was daar de raadszaal tevens trouwzaal. Sociale zaken verhuisde later naar een huurpand in de Burgemeester Mooijstraat en Burgerzaken naar de voormalige ambtswoning van de burgemeester aan de Stationsweg. De raadsvergaderingen werden vanaf 1970 in de aula van de Juliana van Stolbergschool gehouden en later in Geesterhage. Voor de wethouders kwamen er kamers boven een winkel in de Dorpsstraat.
De afdeling ‘Onderwijs, Financiën en Personeelszaken’ was ook uit het raadhuis vertrokken en hield kantoor in een houten noodgebouwtje aan de Overtoom, naast het toen nog als zodanig in gebruikzijnde Tehuis voor Ouden van Dagen van de Gemeentelijke Instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Van lieverlee bezette de afdeling ook vertrekken van dit tehuis. Na vertrek van de laatste cliënten en de ‘moeder’ kreeg deze afdeling het hele gebouw tot haar beschikking.
Menigmaal moesten burgers van het ene naar het andere gebouw om aan de juiste informatie te kunnen komen. Ook voor het ambtelijk apparaat was het een gruwel. Veel tijd ging verloren door de verspreide locaties. De situatie was verre van ideaal en daar kwam bij dat er ook bestuurlijk het nodige speelde.
Jaarboek 30, pagina 18
Politiek bestuurlijke ontwikkelingen
Burgemeester Van Boxtel en zijn medebestuurders moesten uitvoering geven aan plannen van de gemeente, die in de jaren (negentien)mvijftig en zestig onder leiding van burgemeester Smeets, waren voorbereid. De besluitvorming geschiedde onder veel politiek gekrakeel. Ambtenaren wisten vaak niet wat hen overkwam en in welke chaotische toestanden ze soms werden meegetrokken. Raadsvergaderingen tot drie uur in de nacht waren geen uitzondering en plannen veranderden continu. Over publieke belangstelling hadden de politici niet te klagen.
Deze politiek zeer roerige periode zette zich de volgende jaren voort. Menigmaal haalde Castricum de landelijke pers. Castricum werd wel vergeleken met de toenmalige televisie soapserie ‘Peyton Place’, waar alles even chaotisch was.
In de periode tussen de eindjaren (negentien ) zestig en beginjaren zeventig was vaak sprake van insinuaties, verdachtmakingen aan het adres van de raadsleden van de diverse fracties en ambtelijke medewerkers, met name als het ging over de vraag wat en hoe er gebouwd moest worden en door wie.
Er was een grote behoefte aan sociale woningbouw en iedere fractie had hierover zijn eigen ideeën.
Een drietal grote Castricumse bouwondernemers blies het partijtje mee. De bouwondernemingen van Jan Biesterbos, Cees Flink en Jac. de Nijs probeerden maximale invloed uit te oefenen op de besluitvorming over categorieën en aantallen te bouwen woningen, ook via grondaankopen.
In deze periode speelde ook mee dat er sprake was van een mogelijk ‘lek’ bij de gemeente, waardoor vertrouwelijke infonnatie bij de genoemde bouwbedrijven terechtkwam. Tevens verdwenen tekeningen van conceptplannen, waaruit kon worden opgemaakt in welke richting en op welke percelen de gemeente voornemens was om woningbouwplannen te ontwikkelen.
De drie bouwbedrijven, Biesterbos, Flink en De Nijs, kochten diverse percelen grond en verschaften zich een stevige onderhandelingspositie.
Dat deze drie bedrijven zo’n grote vinger in de pap hadden, zette weer kwaad bloed bij de kleinere Castricumse bouwbedrijven en ook zij probeerden alsnog een graantje mee te pikken en gingen ook op pad om grond in eigendom te verwerven. Zo werd het voor de gemeente steeds moeilijker om het gewenste bouwprogramma te realiseren.
De discussie welk bouwbedrijf wat mocht bouwen liep zeer hoog op. Dit alles leidde tot onderzoek door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, gevolgd door onderzoek door de Rijksrecherche.
Resultaat van deze onaangename periode was, dat vermeende misstanden (steekpenningen, diefstal en verstrekken van vertrouwelijke informatie) niet konden worden bewezen. Wethouder Bollen is ontslagen van rechtsvervolging, zodat er geen sprake is geweest van een veroordeling. Alleen wethouder Bollen werd veroordeeld wegens een onjuiste privé-uitbouw van zijn woning en garage, die uitgevoerd was door het bouwbedrijf Flink (correctie 30e jaarboek op pg 108 van jaarboek 31 uit 2008).
Afgeweken was van de bouwvergunning en voor een deel was geen bouwvergunning aangevraagd. Deze veroordeling resulteerde in januari 1972 in het aftreden van deze bestuurder, alhoewel sommigen het gevoel hadden dat het meer een stok was om mee te slaan.
Molendijk-Zuid en -Noord
Ondanks de boven omschreven politieke toestanden ging de realisatie van de plannen door. De in de periode van burgemeester Smeets moeizaam vastgestelde uitbreidingsplannen Molendijk-Zuid en Molendijk-Noord (circa 1.200 woningen) kwamen vanaf 1966 in uitvoering. De eerste woningen, gebouwd door de eerdergenoemde bouwbedrijven, werden bewoond en ook de Stichting Eigen Woningbezit had een aanzienlijk contingent woningen in aanbouw.
Behalve de eengezinswoningen was in de plannen op diverse plaatsen ook hoogbouw voorzien, een geheel nieuw fenomeen voor dit dorp.
Bouwbedrijf Biesterbos realiseerde in 1974 de verzorgingsflat Sans Souci (architect professor Holt), gevolgd door bouw van de terrasftat De Ambassadeur (van dezelfde architect). Aan De Loet in Molendijk-Zuid (1972) werden de 3 torenflats van 10 woonlagen gerealiseerd en de nieuwe ‘skyline’ van Castricum ontstond.
Ten tijde van de vaststelling van plan Molendijk werd nog verwacht dat Castricum conform het provinciaal streekplan van 1962, waarin een gemeentelijke structuurschets uit 1959 was opgenomen, zou uitgroeien tot een gemeente met 35.000 inwoners. Dit betekende dat tijdig moest worden ingespeeld op het te verwachten verkeersaanbod, waarvoor in- en uitvalswegen met twee rijbanen waren
Jaarboek 30, pagina 19
gedacht. Met de uitvoering van het plan werd de aanzet gegeven voor de realisering van de huidige Soomerwegh, Burgemeester Smeetslaan en Dokter de Jonghweg.
Er waren brede wegtracés ontworpen, waar later wegen met twee rijstroken gerealiseerd konden worden. De hoofdader in oostelijke richting zou moeten aansluiten op de provinciale weg ter hoogte van de Uitgeesterweg, waardoor een nieuw te bebouwen gebied werd gecreëerd. Bedoeld wordt het gebied tussen Provincialeweg, Martin Luther Kinglaan en ten noorden van de geplande uitvalsweg. Tevens zou een zuidelijke uitvalsweg (Dokter de Jonghweg) in westelijke richting moeten afbuigen naar de Beverwijkerstraatweg om hiermee de verbinding richting IJmond te realiseren. In het streekplan was verder nog een westelijke randweg via de Zanderij geprojecteerd.
Belangrijke gesprekspartner voor het college was het op 5 februari 1970 opgerichte comité Molendijk. Een groep sterk betrokken bewoners, woonachtig in het nieuwe plan, die zich met alle zaken aangaande Molendijk en daarna Noordend bemoeiden en de discussie met de politiek aangingen. Eenieder moest in die periode wennen aan de omgang met inspraak.
De strijd om het winkelcentrum
Van 1964 tot 1968 werd er al over een nieuw winkelcentrum gesproken. Burgemeester Van Boxtel startte al snel na zijn komst het eerste overleg voor de oprichting van een nieuwe voorbereidingscommissie tot realisering van winkelcentrum Molendijk. Van de commissie maakten onder andere deel uit stedenbouwkundige ir. Hundsdorfer, die het bureau van ir. Gouwetor had overgenomen en de sociograaf drs. Kwantes. De plaatselijke middenstand was er in eerste instantie nog niet bij betrokken vanwege de verdeeldheid die er heerste over de noodzaak van een nieuw winkelcentrum.
De onderzoekscommissie stelde allereerst vast dat een nieuw hoofdwinkelcentrum noodzakelijk was, omdat in de oude dorpskern aan de groeiende vraag onvoldoende tegemoet gekomen kon worden. Er was al sprake van een grote koopkrachtafvloeiing. Het zou in stedenbouwkundig opzicht te betreuren zijn geweest, als geprobeerd was de oude dorpskern in een modern winkelcentrum te herscheppen.
Plannen die verband hielden met de toekomst van de oude dorpskern van Castricum waren tot op dat moment binnenskamers gehouden. Burgemeester Van Boxtel koos voor openheid van zaken. Een schets voor de ‘regeneratie’ van de oude dorpskom werd gepresenteerd. Daarin was onder andere een nieuw stationsplein en busstation opgenomen op de plaats van de tuin van kapitein Rommel. Deze tuin werd op voorhand door de gemeente hiervoor aangekocht. Ook de witte villa’s aan de Stationsweg hadden voor deze utopische visie moeten wijken. De Dorpsstraat zou als voetgangersgebied worden ingericht, tussen de Verlegde Overtoom en de Cieweg, en verkeerswegen zouden het centrum omringen.
De toekomstvisie voor de dorpskom nam niet weg dat binnen de middenstand twee groepen konden worden onderscheiden. De ene groep was van mening dat als het winkelcentrum Molendijk goed van de grond kwam, de winkelstraten zoals Torenstraat en Burgemeester Mooijstraat dan ‘dode’ straten zouden worden. De andere groep huldigde het standpunt dat een nieuw winkelcentrum onmisbaar was voor de ontwikkeling van Castricum, maar wel qua omvang ondergeschikt moest blijven aan het oude dorpscentrum.
Het Project Ontwikkelings Bureau Amro-Westland-Utrecht kreeg opdracht het winkelcentrum met een oppervlakte van ongeveer 15.000 vierkante meter in drie fasen te ontwikkelen.
In juni 1971 behandelde de gemeenteraad het bestemmingsplan voor het winkelcentrum en onder andere een bezwaarschrift van de
Jaarboek 30, pagina 20
‘Stichting tot Behoud en Sanering van de bestaande dorpskern’, die de belangen vertegenwoordigde van 66 winkeliers. De bezwaren richtten zich tegen de omvang van het winkelcentrum, die gebaseerd zou zijn op een verouderd rapport, zonder dat rekening gehouden was met de uitbreidingen die inmiddels in de oude dorpskern gerealiseerd waren; voorts ging men uit van een te hoog ingeschat inwoneraantal richting 35.000.
Het plan werd na een urenlange discussie toch vastgesteld, met 10 stemmen voor en 4 tegen. De tegenstemmers waren de heren Wokke, Kuijper en Martens alsmede mevrouw De Bats van de CCC-fractie. Zij wensten een duidelijke koppeling van de fasering aan het bereiken van inwonertallen uit vrees voor overbewinkeling.
De notulen van de raad beslaan, alleen over dit agendapunt, 35 bladzijden.
Onder druk van het gegeven dat de bezwaren tot de Kroon zouden worden doorgezet, werd in 1972 met eerdergenoemde stichting overeengekomen 4.400 vierkante meter winkelcentrum te laten vervallen en gefaseerd maximaal 9.200 vierkante meter te bouwen. Op het vrijkomende terrein zou een woningbouwplan ontwikkeld moeten worden, zodat uitbreiding van het winkelcentrum ook in de toekomst zou worden uitgesloten. In 1973 legde burgemeester Van Boxtel de eerste steen voor het nieuwe winkelcentrum. De naam ‘Geesterduin’ had hij zelf verzonnen.
lnmiddels is het winkelcentrum op het verkleinde grondoppervlak toch uitgegroeid tot 12.500 vierkante meter en er zijn plannen voor nog eens 2.000 tot 4.000 vierkante meter. Ondanks de ooit veel te groot geachte parkeerterreinen wordt al op het dak geparkeerd en straks misschien ook in een ondergrondse parkeergarage. Toch zijn de meest pessimistische verwachtingen uit die tijd over het toekomstig aantal inwoners van Castricum (26.500) nog veel te hoog geweest.
Voor de invulling van het overblijvende deel (Geesterduin 2) besloot de gemeente een prijsvraag uit te schrijven. Er werd een selectiecommissie ingesteld, die op basis van vooraf bepaalde criteria adviseerde een plan van het Bouwfonds Ned. Gemeenten te kiezen. Met een minieme meerderheid koos de raad echter toch voor een plan van de plaatselijke aannemerscombinatie Geestbouw.
Jo Stevens (89), kijkt terug op de totstandkoming van Geesterduin
Ik kwam oorspronkelijk uit Drenthe en na in enkele andere winkels te hebben gewerkt, wilde ik een eigen zaak beginnen. In 1958 nam ik de herenmodezaak over van Jaap Twisk (hoek Cieweg-Dorpsstraat), een geweldige man die mij overal in steunde. In 1960 kocht ik aan de overkant van de Cieweg de bakkerij van Res en opende daar samen met mijn vrouw een damesmodewinkel. Nu is er op die plaats weer een bakkerij gekomen (correctie 30e jaarboek op pg 108 van jaarboek 31 uit 2008).
In 1962 had de gemeente al plannen om aan de Kooiweg 40 winkeleenheden te bouwen. De Castricumse Middenstandscentrale heeft toen duidelijk kunnen maken dat 6 à 8 winkeleenheden het maximum zou zijn. In die zestiger jaren speelde ook de bouw van een nieuw winkelcentrum van 15.000 vierkante meter, dat voor ons dorp veel te groot was. In de prognose van 35.000 inwoners geloofden we niet. Ik heb die gezinsplanning en de veel kleinere gezinnen zien aankomen.
Samen met Egbert Bossinade en Theo Weda richtten we de ‘Stichting tot Behoud en Sanering van de bestaande dorpskern van Castricum’ op en namen de toen heel bekende advocaat Geelkerken uit Leiden in de arm. Er werd een bezwaarschrift ingediend bij de provincie. Een jaar na de vaststelling van het plan kwam de gemeenteraad tot inkeer.
In 1972 werd ruim 5.000 vierkante meter geschrapt en het aangepaste plan werd daarna door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Bij de opening van het winkelcentrum heeft burgemeester Van Boxtel toegegeven dat de stichting de gemeente voor een ernstige fout heeft behoed; een groot gebaar van deze man, die naar mijn mening in Castricum veel op de rails heeft gezet.
Ik ben bang dat door alle nieuwe plannen de geschiedenis zich herhaalt.
Situering raadhuis en Ambassadeur
In het plan Molendijk was het nieuwe raadhuis nog gedacht op de plaats van de terrasflat Ambassadeur. In het bestemmingsplan Geesterduin werd een situering genoemd op de plaats van het tegenwoordige Klaverland, maar bij de uitwerking van Geesterduin 2 is het de plaats geworden waar het nu staat. In de inspraakprocedure voor de dorpskom (1976) had een meerderheid zich ook voor die plaats uitgesproken. Burgemeester Gmelich Meijling, die in 1978 Van Boxtel opvolgde, zette vaart achter de nieuwbouw. Oud-wethouder Klaas Veldt legde op 12 maart 1982 de eerste steen.
Jaarboek 30, pagina 21
De totstandkoming van de terras flat Ambassadeur van bouwbedrijf Biesterbos en architect professor Holt is een verhaal apart. Met het oog op de bezwaren van omwonenden liet de gemeenteraad dit project eerst vallen bij de behandeling van plan Geesterduin op 23 juni 1971. Na een indringend betoog van het college over met name de financiële consequenties, besloot de raad een dag later om de flat alsnog in het plan te handhaven.
Noordend
In 1969 werd met de voorbereiding van het bestemmingsplan Noordend (circa 1.200 woningen) gestart. Er was in die tijd maar beperkte aandacht voor cultuurhistorische elementen. Wegen werden rechttoe rechtaan getekend en oude boerderijen werden snel als niet belangrijk bestempeld. Ook de na de oorlog herbouwde boerderijen van Liefting en Vergouw aan de Alkmaarderstraatweg werden gesloopt.
Door de verlegging van de Soomerwegh is de prachtige Mariahoeve van Jan Schermer nog net gespaard en in Molenweide is de plaats van de oude korenmolen vrij gehouden van bebouwing. Een herkenbaar element is ook een stukje van de oude Alkmaarderstraatweg bij het oorlogsmonument.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Noordend op 1 juni 1970 staakten de stemmen. Voor de vierde keer in de geschiedenis stak de raad een stokje voor geplande hoogbouw. De gemeenteraad verlangde dat alle geplande hoogbouw langs de Soomerwegh zou worden vervangen door laagbouw. Dit zijn de locaties die we nu kennen als Plantenhove, Bloemgaarde en Molenweide. Het aangepaste plan werd op 11 juni 1970 met algemene stemmen aangenomen.
De exploitatiebegroting van het toekomstige bestemmingsplan moest worden opgesteld, met een raming van opbrengsten verkregen door verkoop van bouwgrond voor woningen tegenover de kosten van riolering, wegen en renteverliezen. Van het ambtelijk apparaat werd een voorstel verwacht van de uitgifte van bouwkavels en een advies over de categorieën te bouwen woningen, afgestemd op de woningbehoefte. De ambtenaren mochten daartoe zelfstandig onderhandelen met onder andere de drie grote, eerder genoemde bouwbedrijven in Castricum. Resultaten van deze onderhandelingen werden natuurlijk regelmatig teruggekoppeld naar bestuurders en daarbij ontstond nog al eens frictie, afhankelijk van de positie die ingenomen werd.
Naast het opzetten van een grondexploitatie, moest de verwerving van gronden en het pachtvrij maken in gang worden gezet. Dit geschiedde in samenwerking met een extern ingehuurde deskundige. De aankooponderhandelingen verliepen niet altijd even prettig en gemakkelijk. Veel agrariërs waren hierbij zeer emotioneel betrokken en dat leidde soms tot gespannen situaties. Natuurlijk begrijpelijk, maar soms ook weer niet, als bleek dat diezelfde agrariër delen van zijn eigendom reeds vrijwillig had verkocht aan bouwbedrijven.
De nog altijd aanwezige achterdocht, het mogelijke ‘lek’ binnen de gemeente, dat al bij de ontwikkeling van Molendijk speelde, had tot gevolg dat ambtenaren die betrokken waren bij de planontwikkeling, dagelijks (wekenlang) werden ‘opgesloten’ in een kamer van het gemeentehuis naast de kamer van de toenmalig secretaris Mok. De gemeentesecretaris stak de sleutel in zijn zak en de ambtenaren konden bellen voor de welbekende noodzakelijke onderbrekingen. Hiermee wordt de situatie wel getypeerd.
De drie grote aannemersbedrijven bleken ook niet stil gezeten te hebben. Om het bouwprogramma zoveel mogelijk aan hun bedrijven te kunnen koppelen en om er voor te zorgen dat zij onderling ook aan hun trekken kwamen, hadden zij al in 1968 een merkwaardige overeenkomst gesloten, waarbij zij elkaar gelijke winstmogelijkheden beloofden.
Deze overeenkomst werd later inzet van een harde juridische strijd. Bouwbedrijf Flink ontkende het bestaan van de overeenkomst, nadat zijn bouwbedrijf er goed uitkwam bij de verdeling door de gemeente van het aantal te bouwen woningen. De twee andere bedrijven spanden een rechtszaak aan. De overeenkomst kwam natuurlijk boven water en Flink werd in 1971 in het ongelijk gesteld.
Na grote commotie, rechtszaken en diverse raadsvergaderingen werd tenslotte een verdeling van bouwgrond overeengekomen, waarmee de gemeenteraad op 22 juni 1972 instemde. De drie aannemers Biesterbos, Flink en De Nijs hebben zeker goede
Jaarboek 30, pagina 22
sier gemaakt met de hoeveelheid luxe woningen, maar niet ontkend kan worden dat in Noordend ook heel wat sociale woningen gerealiseerd zijn en bepaald niet op ‘achteraf’ plaatsjes.
In de jaren (negentien) zeventig was het nog regel dat de Hoofdingenieur Directeur van de Volkshuisvesting (HID) te Haarlem goedkeuring moest verlenen aan de exploitatieopzet van een bestemmingsplan. Reden hiervan was dat de HID grip wilde houden op de uitgifteprijs van bouwgrond voor de sociale woningbouw. Alle in zijn ogen overbodige en kostenverhogende onderdelen werden uit de exploitatie geschrapt.
Dit had gevolgen voor het realiseren van speelterreinen en kunstobjecten. De oplossing was de uitgaven daarvoor te versleutelen in de kosten van bouwrijp maken. Op deze wijze is Castricum in staat geweest een aanzienlijk aantal kunstwerken en speelterreinen te realiseren.
Structuurschets
De eerste helft van de jaren (negentien) zeventig was er sprake van hectische toestanden in de plaatselijke politiek. Toch werd er rond die tijd veel gepresteerd. Gerealiseerd werden het zwembad, winkelcentrum Geesterduin, nieuwe bibliotheek en Geesterhage, De Santmark, woningbouw in Molendijk, bestemmingsplan Noordend, noodbouw Bonhoeffercollege, nieuwe basisscholen, aankoop dorpshuis De Kern, sporthal, structuurschets, oprichting Creativiteitscentrum, Culturele Werkgroep en jongerencentrum De Bakkerij, enzovoorts. Een krant schreef in 1973: “Over Castricum kun je zeggen dat die plaats, als je er een week niet geweest bent, alweer veranderd is.”
Oud-gemeentesecretaris Mok terugkijkend: “Castricum is bestuurlijk in de periode die ik van nabij heb mogen meemaken, een ingewikkelde gemeente geweest. De opkomst van nieuwe groeperingen, zoals Nieuw links, D’66, de PPR, ir. Stam c.s., die allen uit waren op een profilering, maakte de bestuurlijke kaart nog ingewikkelder dan het al was. Maar gelukkig was er een stevige ‘vierde macht’, waardoor er desondanks heel veel goeds tot stand kwam.”
De gemeenteraad stelde in 1970 een groot bedrag beschikbaar voor het gereed maken van een plan voor een tunnel onder de spoorlijn ten zuiden van de Oude Haarlemmerweg in het kader van de aanleg van de ‘zuidelijke invalsweg’. Vervolgens krabbelde de gemeente wel wat terug vanwege de financiële consequenties van de uitvoering.
Als een steen in de vijver verscheen in 1971 de nota ‘Castricum in het wegennet’, waarbij een drietal raadsleden, ir. G.H.A. Hoogenboom, ir. A. Kuijper en A.J.S. Mooijman, pleitten voor een herziening van de geplande wegenstructuur. Het laten vervallen van de eerder geplande Westelijke randweg en de Oostelijke invalsweg was daar een onderdeel van. Het strandverkeer zou alleen via een verbinding met de Zeeweg moeten worden afgewikkeld.
Het gemeentebestuur besloot een inspraakprocedure te starten om te komen tot een nieuwe toekomstvisie. Deze visie moest de grondslag worden voor de inbreng van de gemeente bij de streekplanherziening en zou het oude structuurplan van 1959 (dat nooit formeel was vastgesteld) vervangen.
Het gemeentebestuur koos voor maximale benutting van bouwmogelijkheden: “De vestiging van een grotendeels uit een stedelijke sfeer afkomstige en aan een stedelijk voorzieningenpatroon gewende bevolking maakt een verdere groei ook wenselijk om een aanvaardbare fundering te krijgen voor het uitbouwen van de noodzakelijke infrastructuur.”
Voor de wegenstructuur werd onder andere gedacht aan een belangrijke regionale weg tussen de IJmond en de Ringweg rond Groot- Alkmaar, ter vervanging van een westelijke randweg. Een westelijke weg (Duinrandweg) zou er dan uitsluitend een kunnen worden van lokale betekenis.
In eerste instantie dacht de gemeente met een enkele ‘hearing’ te kunnen volstaan, maar onder druk van heel veel betrokken burgers is vervolgens een nieuwe start gemaakt. Inwoners namen plaats in diverse werkgroepen en die gingen aan de slag op basis van een uitgebreid schema van inspraakavonden. Deze inspraakprocedure werd begeleid door de Volkshogeschool uit Bergen.
De conclusie van de volksraadpleging was dat Castricum zich in de toekomst moest beperken tot slechts bouw voor de eigen woningbehoefte. Een functie in het kader van het provinciale bouwbeleid werd van de hand gewezen. Het toekomstige woningbouwprogramma zou in een vertraagd tempo moeten plaatsvinden, zodat de gemeente langer kon beschikken over uitgeefbare grond voor sociale woningbouw.
De groene ruimte tussen Castricum en de omliggende gemeenten moest zoveel mogelijk worden gehandhaafd. De grens van de oostelijke uitbreiding werd enkele honderden meters teruggelegd ten opzichte van het plan dat aan de inspraak was onderworpen.
Jaarboek 30, pagina 23
Doorgaand verkeer moest volgens het eindrapport van de insprekers worden omgeleid via een bescheiden zuidelijke randweg – gelijkend op de oostelijke omleiding uit de jaren (negentien) twintig – tussen de Beverwijkerstraatweg en de provinciale weg. Een westelijke randweg, ook uitgevoerd als ‘veredeld karrenspoor’ (omschrijving van de verkeersdeskundige), werd afgewezen.
De gemeenteraad behandelde op 29 november 1973 het voorstel van het gemeentebestuur om de conclusies uit de inspraak grotendeels over te nemen. De uitspraak van de gemeenteraad was werkelijk een grote breuk met het verleden: woningbouwprogramma’s zouden voortaan worden afgestemd op de plaatselijke behoefte, er zou rekening worden gehouden met natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en het behoud van het karakter van Brakersweg, Doodweg en Breedeweg werd nagestreefd.
De aanleg van een zuidelijke randweg, nu met een gelijkvloerse spoorwegovergang, werd nog wel opengehouden (afhankelijk van een financiële bijdrage van de provincie), maar een westelijke randweg werd afgewezen.
Intussen waren de eerste wegdelen voor een noordelijke (Soomerwegh), oostelijke (C.F. Smeetslaan) en zuidelijke invalsweg (Dokter de Jonghweg), conform het uitbreidingsplan uit 1960 (!), al wel aangelegd.
Streekplan
Het gemeentebestuur bracht de structuurschets uit 1973 ter tafel bij de voorbereiding van het nieuwe streekplan voor Noord-Kennemerland. De provincie constateerde dat bij realisering van de oostelijke uitbreiding, volgens de gemeentelijke structuurschets, de open weidezone tussen Castricum en Uitgeest te veel zou worden versmald. Bovendien werd het gewenst geacht om de relatie tussen de eendenkooi (van Albert Asjes) en het weidegebied te handhaven. Tenslotte werd overwogen dat de woningbehoefte voor een periode van 10 jaar gedekt kon worden, met ruimte voor 1250 woningen, zodat de oostelijke uitbreiding verder ingeperkt kon worden.
Jaarboek 30, pagina 24
Wethouder mevrouw Postelmans-Blankemeijer bracht op de hoorzitting nog naar voren dat het voor de gemeente van belang is bij de voorbereiding van plannen verder te kijken dan 10 jaar en pleitte ervoor tenminste een reservering voor de periode daarna aan te geven.
Over de exacte grens wilde de provincie nog wel praten, maar de aangegeven oostelijke uitbreiding zou de definitieve afronding van Castricum moeten betekenen. Dit betekende een behoorlijke vermindering van woningbouwmogelijkheden ten opzichte van het streekplan van 1962 en nog meer ten opzichte van de structuurschets 1973.
Van een zuidelijke randweg, de verbinding tussen de Beverwijkerstraatweg en de S16 (Uitgeest-Castricum) werd weinig effect verwacht voor de verkeersafwikkeling in Castricum en dat gold eveneens voor een verbinding vanuit Castricum-Oost naar de S16.
De westelijke randweg, die nog in het streekplan van 1962 voorkwam, was van de kaart verdwenen. In plaats van een verlenging van de Zeeweg naar de A9 werd meer gevoeld voor een verbinding bij Heiloo.
De provincie haalde in het streekplan van 1982 definitief een streep door eventuele groei-aspiraties en de aanleg van nieuwe hoofdwegen en de gemeenteraad kon daar prima mee leven.
Door de uitvoering van het plan Het Strengh, bij het zwembad, op het programma te zetten werd een verbinding van de Dokter de Jonghweg met de Beverwijkerstraatweg ook in de toekomst onmogelijk gemaakt.
In latere jaren werd de noodzaak van realisatie van randwegen toch nog enkele keren op de gemeentelijke politieke agenda gezet. Tot op de dag van vandaag zijn er stromingen die het ontbreken van dergelijke randwegen als een onjuiste beslissing uit het verleden beschouwen.
Kooiweg-Noord
Het plan Kooiweg-Noord, een bestemmingsplan met een omvang van ongeveer 5 hectare en ruimte voor circa 275 woningen, stond als het volgende te ontwikkelen plan op het programma. Het werd begrensd door de Brakersweg, Bizetstraat en Soomerwegh. In het streekplan van 1962 was vrijwel het hele gebied ten noorden van de Brakersweg als woongebied aangeduid, maar de gemeenteraad had in het kader van de structuurschets besloten dit gebied grotendeels te sparen.
In juni 1975 werd het definitieve plan vastgesteld. Natuurlijk waren er de nodige obstakels. Diverse belanghebbenden hadden bezwaar aangetekend tegen de ontwikkeling van het plan en zoals dit voor Castricum usance werd, gingen bezwaarmakers tot in hoogste instantie in beroep. Eind 1980 werden de bezwaren eindelijk niet ontvankelijk verklaard en werd het bestemmingsplan onherroepelijk.
Hoofddoel was het zoveel mogelijk realiseren van betaalbare woningen voor de eigen inwoners, in de huursector en de goedkope koopsector. Het college liet onderzoeken op welke wijze en in welke verhouding een positief financieel resultaat kon worden bereikt. Om een plan financieel haalbaar te maken, moesten er ook duurdere koopwoningen worden gerealiseerd, als drager voor de tekorten voortkomend uit de sociale bouw. De gemeenteraad wenste maximale inspraak van de toekomstige bewoners bij de uitwerking van het plan.
In april 1979 werd de inspraakprocedure gestart en zaten ruim 400 woningzoekenden in de aula van het Bonhoeffercollege in spanning af te wachten wat ging komen. De inspraak werd begeleid door het Amsterdamse bureau Cebeon, centrum voor beleidsadvisering van Hedy d’Ancona en Maurice de Hond.
De insprekers konden kiezen uit modellen voor het karakter dat hun woonomgeving en woningen zou kunnen krijgen. Een vijftal inspraakrondes werden gepland om tot een eindresultaat te komen. Er ontstonden programma’s van eisen voor een drietal buurten. Iedere buurt kreeg zijn eigen kenmerken. De woningen in de drie buurten werden door drie verschillende architectenbureaus ontworpen.
De grondverwerving leverde nog even een probleem op. Het bouwbedrijf Jac. De Nijs had een aanzienlijk grondbezit (circa 1,6 hectare) en was niet van plan dit grondbezit te verkopen aan de gemeente zonder de garantie te krijgen voor een toekomstig bouwcontingent en dan met name in de koopsector. Nu de gemeente maximale aantallen woningen in de sociale sector wenste, verzette het bouwbedrijf zich met alle macht. Het was dan ook voor het eerst in de Castricumse geschiedenis dat de raad een besluit tot onteigening van de grond (1981) vaststelde en ook van plan was de procedure tot het einde tot volgen.
Gelukkig voor de Castricumse woningzoekenden werd een compromis bereikt, waardoor alsnog de grond via een minnelijke schikking (1982) eigendom werd van de gemeente. De publieke opinie was er mede debet aan dat het niet op een confrontatie was uitgelopen.
Bestemmingsplan dorpskom
In dezelfde periode vond de discussie plaats over de nota Dorpskom. Na een uitgebreide inspraakprocedure, 17 gespreksgroepen en 200 deelnemers, werd eind oktober 1976 een eindrapport opgesteld.
De raad moest zich definitief uitspreken over de uitgangspunten voor een nieuw vast te stellen bestemmingsplan Dorpskom. Raadsbreed was men het erover eens dat het karakter van het dorp moest worden behouden, maar dat was ook het enige. Grote meningsverschillen bestonden bijvoorbeeld over het omzetten van vrijkomende bedrijfsruimten en woningen in winkels, het wel of niet uitbreiden van de parkeergelegenheid achter de Rabobank enzovoorts.
Ook het doorgaande verkeer leverde de nodige meningsverschillen op, al was er wel een meerderheid voor handhaving van de functie van de weg. De doortrekking van de Dokter de Jonghweg naar de Beverwijkerstraatweg werd verworpen en besloten werd dat ook definitief onmogelijk te maken door de realisering van het woningbouwplan Het Strengh.
Uiteindelijk schaarde de raad zich achter het collegevoorstel over de uitgangspunten voor een nieuw bestemmingsplan, waarin veel aandacht werd besteed aan het behoud van de karakteristieke waarden. De Dorpsstraat zelf is heringericht met bredere trottoirs, meer groen en een versmalde rijbaan. Het doorgaand verkeer wordt verdeeld over de Ruiterweg en de Dorpsstraat. Vooral omdat fietsers in de Dorpsstraat nog al eens in de verdrukking komen, staat al enige jaren weer een nieuwe discussie op het programma.
Jaarboek 30, pagina 25
Bedrijventerrein
Castricum was vooral een woongemeente met minimale mogelijkheden voor bedrijven. Het werd wel ‘vrouwendorp’ genoemd, omdat het merendeel van de mannelijke bevolking ’s morgens uit Castricum vertrok en pas ’s avonds weer terugkeerde. Het bedrijfsleven keek uit naar nieuwe mogelijkheden. Het gemeentebestuur stond niet afwijzend tegenover een ontwikkeling ten zuiden van de Oude Haarlemmerweg.
Bouwbedrijf Borst nam op enig moment het initiatief om daar grond te verwerven in de hoop en verwachting hier de start voor een bedrijventerrein te kunnen geven. De ontwikkeling naar een toekomstig bedrijventerrein kende echter een lange en moeizame weg van onderzoek naar de financiële haalbaarheid en de verwerving van gronden.
De ontsluiting vormde een apart probleem. De dure toegangsweg is met behulp van een provinciale subsidie aangelegd. In 1984 kreeg de gemeente het voor elkaar dat een bedrijvengebied van circa 6 hectare kon worden ontwikkeld, waarvan ruim 4 hectare kon worden benut voor Castricumse bedrijven en die uit de regio Egmond.
Dit bedrijventerrein kreeg de naam Castricummerwerf. In 1985 ging de gemeente Castricum de markt op. Een bedrijvenambtenaar stond op stands van bedrijfsbeurzen in Noord-Holland en de gemeente adverteerde in landelijke bladen. Een speciale brochure werd uitgegeven met foto’s van wethouder Henk Wokke en de contactpersoon Roel de Bruin. De toenmalig burgemeester Gmelich Meijling liet overal waar hij kwam folders achter op leestafels van restaurants en bedrijven ter promotie van Castricum. Je weet nooit hoe een koe een haas vangt, was zijn devies.
Nu zou men kunnen denken dat een dergelijke actie niet nodig was, immers de plaatselijke ondernemers hadden toch behoefte aan een dergelijke ontwikkeling. Nee dus. Door de lange aanlooptijd was het economisch tij gekeerd en voelde de ondernemer niet meer zoveel voor investering in nieuwbouw.
Met uitzondering van het bouwbedrijf A.C. Borst, dat zich op eigen grond had gevestigd en ook enkele bedrijfsunits te koop aanbood, kwamen de eerste ondernemers niet uit Castricum, maar uit de IJmond en de regio Zaandam. Niet de bedoeling, maar ja, de gemeente had wel een forse investering gedaan en werkgelegenheid binnenhalen was ook aantrekkelijk.
Het heeft al met al redelijk lang geduurd eer de Castricumse ondernemers de stap durfden te zetten om zich hier te vestigen. Toen het eenmaal zover was, kwam het eind van de beschikbare bouwkavels ook snel in zicht en begon de roep om meer bedrijfsterrein opnieuw.
Castricums laatste grote uitbreiding
Direct na 1985 werd gestart met het ‘laatste’ grote uitbreidingsplan van Castricum, het bestemmingsplan Albert’s Hoeve, met zo’n 45 hectare oppervlakte. Daarmee zouden alle bouwmogelijkheden binnen het provinciale streekplan zijn benut.
Reeds geruime tijd was het gemeentebestuur in onderhandeling met de Nederlands Hervormde Gemeente om de eigendom te verkrijgen van een groot aantal percelen weiland aan de oostkant van Castricum, inclusief de boerderij Albert’s Hoeve. De Hervormde Gemeente was hiervan eigenaresse geworden via een legaat van de voormalig eigenaar Albert Asjes, waarbij hij had bepaald dat de exploitatie van de weilanden en de boerderij ten goede moest komen aan de kerk, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat verkoop van de gronden niet mogelijk is.
Uiteindelijk werd een juridische oplossing gevonden, waarbij de grond zonder de lange onteigeningsprocedure aan de gemeente kon worden verkocht. De gemeente had hier een groot belang bij, want binnen de voorgenomen contouren van het bestemmingsplan, was de eigendomsverhouding bijzonder divers. Grote gedeelten waren in het verleden eigendom geworden van ontwikkelaars/bouwbedrijven. Het gemeentebestuur had zich voorgenomen de ontwikkeling volledig vrij van belemmeringen van derden uit te voeren.
Om de boerderij van Albert Asjes als cultuurhistorisch element te bewaren, werd ook onderzocht of het mogelijk was de oude vervallen boerderij aan de oude Molendijk te restaureren en onderdeel te
Jaarboek 30, pagina 26
maken van het nieuwe plan. Restaureren bleek wel een groot woord, feitelijk moest de gehele boerderij worden gesloopt. Arwin van Eijk, een Castricumse architect, slaagde erin de boerderij in hoofdvorm te herbouwen met 11 wooneenheden ten behoeve van de woningbouwvereniging Sint Joseph.
Het gemeentebestuur gaf opdracht om zoveel mogelijk grond in eigendom te verwerven. De mogelijkheid deed zich voor om grond van het grondbedrijf Jac. De Nijs tegen de boekwaarde over te nemen. Dit bezit was na beëindiging van het bouwbedrijf Jac. De Nijs overgegaan naar zijn neef, een groot bouwbedrijf in Warmenhuizen. De gemeente stelde in ruil bouwvolume aan dat bedrijf beschikbaar.
Met het stedenbouwkundig bureau Kuiper Compagnons uit Rotterdam, werden de voorbereidingen getroffen om tot een goed plan te komen. Met de stedenbouwkundige hebben bestuurders en ambtenaren diverse uitbreidingslocaties in Nederland bezocht, onder andere de uitbreidingslocatie in Delft. Hier werden ideeën opgedaan voor de vormgeving in het vlekkenplan van Albert’s Hoeve.
Het plan moest gefaseerd kunnen worden uitgevoerd. Oude elementen, zoals het Molendijkje en de eendenkooi, moesten herkenbaar in het plan worden opgenomen en de overgang van de bebouwing met het openblijvend oostelijke gebied richting Uitgeest moest een zachte overgang vormen.
Er werd een zogenaamd vlekkenplan van 7 vlekken (vlek A toto en met H) ontworpen, waarbij de invulling van de vlekken kon geschieden op moment van de feitelijke ontwikkeling. Alleen de hoofdlijnen werden vastgelegd. Gekozen werd voor een buffer van groen en water aan de rand van het plan, als overgang van bebouwing naar open weidegebied.
Getracht is met eigentijdse bebouwing, veel waterpartijen en aparte brugontwerpen, een opvallende wijk te creëren. Blikvangers in de wijk zijn de 5 waterwoningen en het banaanvormige woongebouw van de woningbouwvereniging. Verder is de woningbouw gevarieerd en zijn diverse ontwerpen met zorg op elkaar afgestemd. Door het plan langs de diagonale waterpartij loopt het fietspad richting Uitgeest en wordt een verbinding gelegd met het poldergebied.
Het bestemmingsplan bood de mogelijkheid voor de bouw van ongeveer 1.450 woningen, zowel in de koop- als in de huursector. De gemeenteraad wenste een zodanige fasering dat gedurende een periode van 12 jaar (dat werd feitelijk meer dan 16 jaar) de Castricumse woningzoekenden uitzicht zouden hebben op een woning. Dit impliceerde dat circa 120 woningen per jaar gebouwd konden worden. (Later werd dit aantal nog verder teruggebracht tot maximaal circa 75 woningen per jaar.)
Voor het gemeentelijk grondbedrijf was dit een gecompliceerde opgave.
De toekomstige woningbouwlocaties tussen de verlengde C.F. Smeetslaan en de Heemstederweg waren eigendom geworden van de Exploitatiemaatschappij Egmond, een samenwerkingsverband van een drietal bouwondernemingen uit Egmond en Assendelft. Na moeizame onderhandelingen is de gemeente er tenslotte in geslaagd een compromis te bereiken. Bijzonder is dat daar in 1996 nog een grote archeologische opgraving mogelijk gemaakt is, waarvoor onder adere door het grondbedrijf een grote financiële bijdrage is verleend. In dat gebied is het skelet gevonden van een vrouw uit de vierde eeuw. Een kunstwerk aan de Laan van Albert’s Hoeve herinnert aan de vondsten die in die omgeving zijn gedaan.
Op de vlekken aan de noordoost kant van het bestemmingsplan was sprake van de eerdergenoemde bouwclaim van het bouw bedrijf De Nijs uit Warmenhuizen. Ook hier moest het nodige worden verricht om tot goede uitgangspunten te komen. Het resultaat is voor de woningzoekenden echter niet ongunstig verlopen.
Jaarboek 30, pagina 27
Niet onvermeld mag blijven de prestatie die gemeentemedewerker Mick van der Vlugt heeft geleverd om de groenbuffer langs het bestemmingsplan Albert’s Hoeve gerealiseerd te krijgen; een groenbuffer met de naam Hendriksveld en ontworpen door de landschapsarchitect Kees Hund; een zeer gevarieerd plan met waterpartijen, bebossing en ecologische gedeelten.
Toentertijd werden de aanlegkosten geraamd op zo’n 2 miljoen gulden; een forse investering, die slechts ten dele uit de exploitatie van het bestemmingsplan werd gedekt. Door ambtelijke inspanning werd ruim een half miljoen gulden binnengehaald als subsidie, zowel van de provincie als van het waterschap Het Lange Rond. De tekortkomende middelen werden uiteindelijk gedekt uit de reserve Grondbedrijf, een buffer voor onverwachte en gewenste uitgaven bij het in exploitatie brengen van gronden. Het is plezierig om te zien hoeveel Castricummers nu genieten van deze fraaie, landelijke omgeving.
Tot vandaag (in 2007) is het bestemmingsplan Albert’s Hoeve nog niet afgerond. Het gebied rond de gerestaureerde boerderij is nog niet voltooid.
Diverse plannen zijn de revue gepasseerd, van vrijstaande luxe boerderijtypen, stapelbouw tot rijtjeswoningen. Het gemeentebestuur heeft nog geen definitieve keuze gemaakt. Een kinderdagverblijf is hier wel gerealiseerd.
Grote projecten
In de afgelopen jaren zijn twee grote nieuwe schoolgebouwen gerealiseerd, het Jac. P. Thijsse College en het Bonhoeffercollege. Bij de realisatie van beide scholen heeft de gemeente intensief samengewerkt met de schoolbesturen.
Een drietal voor Castricum belangrijke ‘inbreidings’plannen zijn nog het Bakkerspleintje, de Burgemeester Mooijstraat (Gouden Stulp) en de Sokkerwei. De eerste twee betreffen de plannen in het oude dorp, gericht op versterking van het oude winkelcentrum. Na een langdurige voorbereiding van diverse plannen voor het Bakkerspleintje, diverse ontwerpen, overleg en bezwaarschriftprocedures, werd uiteindelijk in 2006 een start gemaakt met de eerste fase.
Een tweede versterking van het centrum zijn de bouwactiviteiten in de Burgemeester Mooijstraat, waar nieuwe winkels worden gerealiseerd met appartementen. Op het binnenterrein worden seniorenwoningen gebouwd met onder het complex een grote parkeerkelder.
Het laatste plan dat genoemd moet worden, is zeker niet het minste. Het betreft het gerealiseerde complex Sokkerwei aan de Kleibroek, met de eerste duurzame basisschool, waarvoor ook onze plaatsgenoot, de hoogleraar Hans van Weenen, zich bijzonder heeft ingespannen. Hier is een bijzonder fraai complex gecreëerd. De school heeft veel belangstelling gekregen uit het onderwijsveld, zowel in Nederland als er buiten.
Jaarboek 30, pagina 28
Buitengewoon Castricum
In de loop van 1997 begonnen de verkenningen naar de mogelijkheden van een fusie met de gemeenten Akersloot en Limmen. De beide gemeenten hadden Castricum als fusiepartner gekozen. Op 1 januari 2002 werd de fusie een feit en ontstond de nieuwe gemeente Castricum met de vijf kernen, Castricum, Bakkum, Limmen, Akersloot en De Woude.
Aan de fusie lag een strategische visie voor de nieuwe gemeente ten grondslag, maar na de feitelijke fusie wenste de gemeenteraad een nieuwe strategische visie tot 2030. Feitelijk kan men stellen, dat hiermee de eerste fusiedocumenten worden opengebroken voor een mogelijk nieuwe koers.
Het eindresultaat van het proces onder de vlag ‘Buitengewoon Castricum’ is toch de keuze voor consolidatie van een inwoneraantal van de nieuwe gemeente van rond 35.000 met de hieraan gerelateerde voorzieningen. Woningbouw zal alleen binnen de bestaande bebouwingsgrens mogelijk zijn, met uitzondering van circa 600 nieuwe woningen op het grondgebied van de oude gemeente Limmen, de zogenaamde Zandzoomlocatie tussen de spoorlijn, de grens met Heiloo en de Kennemerstraatweg.
Na de vaststelling van de strategische visie volgde de ontwikkeling van een toekomstvisie voor het winkelcentrum Geesterduin. Gegeven de uitspraak dat uitbreiding van woningbouw binnen het stedelijk gebied moet plaatsvinden, is Geesterduin zeker een gebied dat daarvoor in aanmerking komt, dit naast een gewenste upgrading van het naar binnen gerichte winkelcentrum. Verder zou de uitbreiding van het raadhuis moeten worden ingepast en kunnen de welzijnsinstellingen er een adequate accommodatie krijgen. (In 1968 was daartoe al een stichting actief.)
Met bovenstaande, is getracht Castricums ontwikkeling gedurende de laatste 35 jaar te beschrijven. Het gemeentelijke Grondbedrijf mag bogen op de verdienste dat alle exploitaties van de bestemmingsplannen een positief bedrijfsresultaat hebben gekend, wat zeker ten goede is gekomen van de Castricumse woningzoekenden.
Tot slot
Is er nu veel veranderd in 35 jaar?
Zeker als het gaat om de voorbereiding van plannen. Was het vroeger zo dat de stedenbouwkundigen met grote zelfstandigheid plannen presenteerden, als waren het de enige denkbare oplossingen, thans is het meer gebruikelijk om vooraf met de gemeenteraad en alle betrokkenen overleg te plegen.
Pas hierna worden de eerste idee schetsen gemaakt met alternatieven, die ook weer worden besproken, voordat een definitief plan wordt gepresenteerd. Onder meer de cultuur-historische gegevens van het gebied wegen zwaar mee bij het ontwerp.
De inwoners hebben een duidelijk plaats bij de voorbereiding gekregen, maar het financiële plaatje blijft het speelveld beperken. Ondanks ruime participatiemogelijkheden is toch de tolerantiegrens steeds meer afgenomen. Meer en meer worden gemeentebesturen geconfronteerd met het nimbyeffect zoals dat heet (not in my backyard, in gewoon Nederlands, geen bebouwing waarop ik uitkijk). Steeds vaker moet de rechter de knopen doorhakken.
De bestuurskracht is nog steeds afhankelijk van de mensen die deel uitmaken van het bestuur. Dit is niet zoveel anders dan vroeger, zij het dat de problematiek wel complexer is geworden.
De nieuwe woonwijken met parken, onderwijs- en sportvoorzieningen hebben het oude dorp een nieuwe uitstraling gegeven. Natuurlijk had het hier en daar beter gekund, maar toch is er met volle inzet van bestuur en ambtenaren, samen met veel betrokken inwoners, een dorp ontstaan waar het goed wonen is. We mogen hier best trots op zijn.
Een toekomst met nieuwe uitdagingen in de 21e eeuw biedt zich al weer aan.
Roel J.W. de Bruin,
oud-directeur gemeentewerken
De twee artikelen – Castricum in opbouw en Castricum in de groei – over de ontwikkeling van Castricum zijn samengesteld met bijdragen van oud-wethouder Henk Wokke en oud-gemeentesecretaris Fons Mok.
Overige bronnen:
Het archief van de gemeente Castricum, met dank aan de heren Ger Foeken en Henk Stigt voor hun medewerking.