Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 14, pagina 52
Castricum – Honderd jaar geleden 1890
Het jaar 1890 kent geen bijzondere hoogtepunten. Een twistpunt in de plaatselijke politiek is de benoeming van een extra onderwijzer.
Op 1 januari 1890 bestaat het Gemeentebestuur uit burgemeester Johannes Mooij, de wethouders Willem Melker en Jacob Kuijs en de raadsleden Adriaan van der Park, Jan Adam van Soli, Frans Glorie, Simon Louter en Jan Schuit.
Op 1 januari 1890 telt Castricum 1.665 inwoners, op 31 december 1890 is dit aantal slechts toegenomen tot 1.674; in dit jaar worden in Castricum 50 kinderen geboren, worden 17 huwelijken gesloten en overlijden 28 personen. Door het geboorteoverschot van 22 en doordat er 13 personen meer zich elders vestigen (90) dan er in Castricum komen wonen (77), neemt het inwonertal weinig toe.
In Castricum heerst tyfus; meerdere mensen zijn inmiddels hieraan overleden. Voor het vernietigen van de voorwerpen, die in aanraking zijn geweest met de overleden tyfuslijders, worden door het gemeentebestuur uitkeringen verstrekt.
2 april 1890
In de raadsvergadering komt uitvoerige de toestand van de school ter sprake. De openbare lagere school staande aan de Schoolstraat heeft 5 klassen. Het hoofd der school is meester Ludewig, de overige leerkrachten zijn P.C. Hille, D. Dekker en de dames G.J.F. Kouffeld en M.A.J. Sluijsken. Bij de verplaatsing van de kinderen naar hogere klassen bij de aanvang van het nieuwe schooljaar (toen nog op 1 april) kunnen er 45 kinderen niet verplaatst worden door plaatsgebrek; dit heeft zeer veel ontevreden ouders en moedeloze kinderen veroorzaakt, aldus de hoofdonderwijzer. Bovendien zullen er met april weer een groot aantal nieuwe leerlingen komen. In voorgaande jaren zijn er in de lokalen van de lagere klassen al banken bijgeplaatst, waardoor er meer dan 48 leerlingen in één lokaal kunnen worden ondergebracht. Er moet dus nu naar een andere oplossing worden gezocht en wel de benoeming van een extra onderwijzer voor het zesde lokaal. Deze oplossing vormt echter voor Castricum financieel een groot bezwaar. Nog even wordt gedacht aan een proef of één onderwijzer voldoende onderwijs kan geven in twee lokalen, doch hieraan kleven teveel bezwaren en wel de extra belasting van de onderwijzer, de beperking van de lestijd en het handhaven van de orde in het lokaal waar op dat moment geen onderwijzer is.
Voorlopig wordt de beslissing naar een aparte raadsvergadering verschoven. Wel wordt besloten om ook een schoolgeld voor minvermogenden in te stellen, waarvan de kosten per kwartaal voor 1, 2, 3 of 4 en meer kinderen uit een gezin resp. 50, 80, 120 en 140 cent bedragen. Voor de meer draagkrachtigen zijn deze bedragen ongeveer het dubbele.
30 april 1890
Door de arrondissementsschoolopziener uit Alkmaar is persoonlijk een onderzoek verricht naar de toestand op de openbare lagere school. Door hem is de Raad nader overtuigd van de noodzaak en nu wordt besloten tot oproeping van een onderwijzer over te gaan tegen een jaarwedde van 450 gulden.
22 mei 1890
Benoeming per 21 juli 1890 van Johannes Oosterwijk uit Zwolle voor de functie van de nieuwe onderwijzer.
Het voorstel om de lantaarns te doen vervangen door kaarslantaarns wordt niet aangenomen; de voorkeur verdient het om bij de huidige lantaarns bij tijd en wijle te onderzoeken of ze nog van olie voorzien zijn en eventueel bij gebrek aan olie aanvullen.
12 juni 1890
Het schrijven van J. Holland – inmiddels wonende te Rotterdam – wordt behandeld, waarbij deze meedeelde, dat van de plannen tot het aanleggen en het in exploitatie brengen van een stoomtramlijn van Castricum naar Egmond aan Zee, wordt afgezien.
27 augustus 1890
Een verordening op het rijden met honden voor een voertuig wordt opnieuw vastgesteld. Ze luidt:
- a. het is verboden aan voerlieden of geleiders van met een hond of honden bespannen voertuigen op het voertuig te blijven bij tegemoet of achterop rijden van een rijtuig.
- ook is het hun verboden een voor hen rijdend rijtuig voorbij te rijden.
3 december 1890
Onderwijzer J. Oosterwijk vraagt met ingang van 1 januari 1891 ontslag. De jaarwedde van 450 gulden blijkt te weinig te zijn. De gemeenteraad moet voor de vacature een keuze maken tussen een onderwijzer voor 500 gulden of een onderwijzer met hoofdakte voor 600 gulden; voor het laatste wordt besloten, mits Gedeputeerde Staten (GS) hiervoor goedkeuring verleent. Op de vacature meldt zich slechts één sollicitant: Teunis Roeper dan nog onderwijzer te Lunteren (per 1 maart 1891 in functie).
31 december 1890
De gemeenterekening over het jaar 1890 bedraagt aan inkomsten 11.540 en aan uitgaven 10.550 gulden. Het batig saldo bedraagt derhalve 990 gulden.
De belangrijkste inkomsten worden gevormd door de gemeentelijke belastingen (4.579), aandeel in de rijks personele belasting (2.822), het batige saldo van het vorige jaar (1.476), de rijksvergoeding voor het lager onderwijs (1.035), verpachting van gemeentelijke eigendommen (832), schoolgeld (401) en overige inkomsten zoals bijvoorbeeld boeten (395) gulden.
De belangrijkste uitgaven worden gevormd door de kosten van het lager onderwijs (4.257), kosten geldlening (2.175), bestuurskosten (1.333), verpleging van krankzinnigen (720), armwezen 402), politie (395), onderhoud wegen en vaarten (312) en overige uitgaven (956) gulden.
S.P.A. Zuurbier