Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 35, pagina 92
De Brabantse Landbouw was eens de grootste boerderij van Castricum
Jachtopziener Cees Schoen, geboren en getogen in het Geversduin, heeft in 1938 op uitnodiging van het PWN opgeschreven wat hem bekend was over de boerderij ‘De Brabantse Landbouw’.
Zijn verhaal begint als volgt:
“Wie tegenwoordig een wandeling maakt door het Castricumse duinterrein – voorheen Geversduin – en ongeveer halfweg tussen ‘Kijk Uit’ en het strand ‘de Brabantse Landbouw’ passeert, zal zich nauwelijks kunnen voorstellen dat dit nog het woonhuis is van een van de grootste boerderijen van Castricum, zo niet de grootste.”
Ooit omvatte het bedrijf zo’n 250 hectare duingebied tussen Kijk Uit en Johanna’s Hof. De Amsterdammer Andries A.Deutz van Assendelft, tevens eigenaar van kasteel Assumburg, was in de 18e eeuw eigenaar van het Castricumse duingebied. Deze familie heeft de boerderij omstreeks 1763 gesticht.
Het bedrijf gold als bewijs voor de stelling dat verdere ontginning van de duinen goed mogelijk zou zijn. Er was wel een goede afwatering nodig. Een staartmolen maalde het winterwater uit de vallei van de daar stromende Hoepbeek en voerde het af naar de Schulpvaart.
Bij de boerderij hoorde een stal voor ruim 30 koeien, die zo was ingericht dat de koeien met de koppen naar elkaar stonden, zodat over een middelgang daar tussendoor gelopen kon worden. Het vee werd overdag geweid in de duingraslanden en ’s nachts werd het weer binnengehaald. De mest die ’s nachts werd geproduceerd, werd vermengd met stro, waardoor de hoeveelheid toenam. Aan deze Brabantse wijze van boeren dankt de boerderij zijn naam.
Op 13 hectare bouwland, waarvoor de mest hard nodig was, werden naast granen zoals tarwe, rogge, haver en gerst ook peulvruchten en aardappelen geteeld.
Naast een stal voor 8 paarden, waren er ook kalverenhokken, verder een gedeelte waar kaas gemaakt werd, een groot vierkant voor hooi- en zaadberging en een ‘dorsch’ van ongeveer 15 bij 8 meter waar het verbouwde graan bewerkt werd.
Op enige afstand, zuidelijk van de boerderij, stond de schaapherderswoning, waarbij een schaapskooi van vijftig bij vijftien meter hoorde. Eenzelfde kooi was op enige afstand ten noorden van de boerderij gebouwd. Dagelijks trokken twee schaapherders met hun kudde van 300 schapen de zeeduinen in die achter de weilanden lagen.
Jaarboek 35, pagina 93
Jan Kops, hoogleraar en landbouwcommissaris, schreef in 1796 in ‘De Letterbode’ een artikel getiteld ‘Berigt wegens ene schone Bouw-Boerderij, in het midden der Catrikommer Duinen aangelegd’.
Citaat: “Behalve de Boer, genaamd Evert Asjes en zijne Vrouw, die nog jonge kinderen hebben vinden hier drie knegts, éne meid en twee jongens, hun werk; en vier melkbeesten leveren voor dit huisgezin genoegzaam zuivel op.”
Dat hij goed ‘boerde’ blijkt wel uit het feit dat hij in 1812 tot de hoogst aangeslagen en in de directe belastingen behoorde. Evert was de overgrootvader van Albert Asjes, die zijn vader en daarvoor zijn grootvader opvolgde op de boerderij Albert’s hoeve en die hij in 1939 naliet aan de hervormde kerk. De wijk Albert’s hoeve is grotendeels op die grond gebouwd.
Jan Kops was onder de indruk van De Brabantse Landbouw, eenzaam gelegen te midden van woeste duingronden, want hij eindigde zijn artikel als volgt:
“Ik durf mijne Medeburgers uitnodigen, om deze Boerderij te gaan bezichtigen. Noorddorp, de wisselplaats der Postwagens van Haarlem op Alkmaar, ligt één uur van deze plaats af.”
Noorddorp was een buurtschap aan de Rijksstraatweg in Heemskerk en de wisselplaats van de paarden lag ter hoogte van de nog bestaande boerderij Halfweg.
Ter wille van de landbouw moesten de konijnen worden uitgeroeid. Jan Kops gebruikte daarvoor het fraaie woord ‘depeupleren’, maar bedoelde ongetwijfeld hetzelfde. Iedereen die dat wilde, kreeg vanaf 1782 vergunning om konijnen te vangen.
Toen in 1853 Hendrik Docter als pachtboer De Brabantse Landbouw betrok, was het bedrijf al enigszins geslonken. Omstreeks die tijd is de schaapskooi ten noorden van de boerderij afgebroken. Van het bouwplan werden sommige akkers niet meer gebruikt en zijn toen bebost. Na 42 jaren de boerderij bewoond te hebben, overleed Hendrik in 1895.
Het bedrijf was toen tot ongeveer de helft verminderd en met de schapenhouderij was het helemaal afgelopen.
Zoon Dirk Docter werd de nieuwe pachter. Hoewel er nog vee gehouden werd, moest het benodigde hooi worden aangevuld van land in de polder en van hooiveilingen. Na 1900 werd in de duinen geen hooi meer gewonnen. Op het nog overgebleven weiland konden een gedeelte van het jaar nog een tien of twaalf koeien gehouden worden; de andere graasden in de polder. Toen Dirk Docter in 1917 de boerderij verliet, had De Brabantse Landbouw als boerderij afgedaan.
Na een jaar te hebben leeg gestaan werd het huis nog betrokken door Bank Beentjes, die er een paar koeien hield en wat aardappelen verbouwde. Tenslotte werd het bedrijf in 1921 voorgoed opgeheven.
In 1923 werd het woonhuis verbouwd voor Cees Schoen. In 1934 werden de stallen afgebroken. Het veranderde woonhuis is daarna ook nog enige tijd als zomerverblijf gebruikt door prof. dr. A.H. de Hartog, vader van de schrijver Jan de Hartog. Een gedenksteen in de voorgevel herinnert nog aan het verblijf van deze bekende theoloog.
Behalve het woonhuis zijn verder nog als enige overblijfsels van het bedrijf, de vroegere omheiningen van de uitgestrekte weilanden te zien. Die bestaan uit opgeworpen wallen, hier en daar met doornstruiken beplant.
Onder het motto ‘Zonder verleden geen heden’ heeft het PWN een wandeling van 8,5 kilometer uitgezet die langs de voormalige boerderij en landbouwgronden loopt (in 2018 bestaat deze PWN wandeling niet meer). De start is vanaf het parkeerterrein aan de Geversweg, maar vanaf de ‘wisselplaats der postwagens’ is De Brabantse Land-bouw ook nog steeds te bereiken.
Niek Kaan
Bronnen:
- Schoen, C: De Brabantsche Landbouw, mei 1938;
- Kops, J: Bericht ener Bouw-Boerderij, De Letterbode 1796.