Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 35, pagina 55
Begraven in Castricum
Een begrafenis is een bijzondere gebeurtenis vol emotie, waar veel familie, buren, vrienden en kennissen van de overledene bij betrokken zijn. Voor de rouwverwerking is het afscheid van grote betekenis.
Begrafenisgebruiken zijn in de loop van eeuwen ontstaan en hebben soms een heidense oorsprong. Het christelijk geloof kwam aan het eind van de 7e eeuw naar onze kuststreken. De overgang van heidendom naar christendom verliep geleidelijk en sommige heidense gewoonten werden overgenomen.
De oudste begraafplaats in Castricum bij de dorpskerk, gedeeltelijk omringd door een dubbele rij bomen, is al sinds de middeleeuwen in gebruik. De oude ‘Dingstal’, de plaats waar recht werd gesproken en waar de bewoners ter ‘buurspraak’ kwamen, grenst aan het kerkhof.
In de kerk, die uit de eerste helft van de 11e eeuw dateert, werden mensen begraven die zich dat konden veroorloven. Vermoedelijk is aan de stenen kapel, nu het zogenaamde schip van de kerk, een nog veel ouder houten gebouw vooraf gegaan. Deze plaats met omgeving vormt het middelpunt van Castricums historie.
Voordat in onze streken het christendom zijn intrede deed, werden de doden begraven op grafvelden bij woningen en boerderijen, soms in een enkel graf of grafkuil. Bij een in 1995 begonnen archeologisch onderzoek in de Oosterbuurt is een grafveld uit de 3e eeuw aangetroffen met acht skeletten. Op enige afstand daarvan kwam een compleet skelet tevoorschijn van een jonge vrouw, bekend geworden onder de naam Hilde (zie 23e Jaarboek). Ook bij een opgraving bij De Boogaert in 2010 werden menselijke skeletten uit de eerste eeuwen gevonden.
Het heeft nog honderden jaren geduurd, voordat het algemeen gebruikelijk was de doden bij of in de kerk te begraven.
De eerste begraafplaats
In het christelijk geloof was het voor het zielenheil van de overledenen van belang dat deze begraven werden in gewijde grond, het liefst in of bij de kerk. Ongedoopte kinderen en mensen die zelfmoord hadden gepleegd werden in ongewijde grond, in een hoekje van het kerkhof, begraven.
Begraven in de kerk was alleen weggelegd voor de gegoede burgers. Bij de kerk lag het kerkhof waar de gewone ingezetenen werden begraven. Het ‘Hof van de Kerk’ was een ruim tuinachtig terrein, omgeven veelal door een muur of een houten hek, sloot en heg, dat tevens diende als ontmoetingsplaats voor de dorpelingen.
Na de reformatie in de 16e eeuw werd het rooms-katholieke geloof officieel verboden. Langzamerhand werden de kerken ontdaan van ‘roomse opschik’. De parochiekerk van Castricum werd in 1573 overgedragen aan protestanten. De katholieken, die trouw bleven aan de oude religie, gingen ‘ondergronds’ en kerkten in boerenwoningen in Uitgeest en in huiskapellen van de Heemskerkse kastelen Marquette en Assumburg. In 1663 werd een als schuilkerk ingericht boerderij aan de Breedeweg in gebruik genomen.
De kerkhoven van de protestantse kerken bleven na de hervorming (van katholiek naar protestants geloof) in de praktijk als openbare begraafplaatsen in gebruik. Hier werden zowel katholieken als protestanten begraven. Dat de kerk in andere handen was gekomen, deed er niet toe. Wel werd geprobeerd een aantal ‘storende’ roomse gebruiken rond het begraven te verhinderen. In 1733 werd een verordening, een keur, uitgevaardigd door Schout en Schepenen van Castricum:
“Dewyl enige menschen haer niet ontzien hebben, om op de palen by de Graven op het Kerkhof staande, groote kruycen te schilderen en te snyden, zynde tegens het bevel van de hoge Overigheyd, zo word alle ende een iegelyk bydezen geinterdiceert omme geen kruycen meer op de palen te schilderen of te snyden, ofte gesneden zynde, worden gelast binnen 3 dagen na de publicatie dezes daar af te
Jaarboek 35, pagina 56
doen, en de palen met zodanige kleuren te schilderen, datgeen kruycen konnen gezien worden, op de boete van tienstuyvers, ten behoeve van den Schout.
Aldus gekeurt en gepubliceert in praesentie van Schout enSchepenen, den 12 Maart 1733.
In kennisse van my Secretaris, Leonard Tempelaar.”
Grafstenen in de dorpskerk
De grafstenen in de kerk getuigen van de begrafenissen die daar plaatsvonden. De oudste steen dateert uit 1586 en bedekt het graf van Johannes Pietersz. Castricum, pastoor te Castricum en Heemskerk, die ‘overging tot een andere leer’ en in 1569 verbannen werd. Hij keerde terug in 1584 te Castricum en werd tot zijn overlijden dominee bij de protestanten (zie 15e Jaarboek).
Uit de 16e eeuw is in de kerk een tweede zerk aanwezig en uit de 17e eeuw een veertigtal, waaronder die van Johan Noortman: ‘Hier leyt begraven D. Heer Johan Noorman P.in Castricum, obiit (overleden) den 27 May 1692’, de eerste eigen pastoor die na de reformatie in dit oude priestergraf begraven is. Een twintigtal grafzerken dateert uit de 18e en 19e eeuw. De jongste zerk heeft het opschrift: ‘Guurtje Brasser, huisvrouw van Pieter Muys, 9 juni 1822, oud 37 jaar’.
De gehele bevolking van Castricum, zo zien we aan de zerken, is vertegenwoordigd: huisvrouwen, dominees, pastoors, schoolmeesters, de schout, die ook chirurgijn was en de gemeentesecretaris.
Interessant zijn de tekens en wapens, die in de zerken zijn uitgehakt. Ze variëren van een leeuw, een zandloper, een troffel, een stok, een griep (mestvork) tot een meermin. Maar ook enkele teksten vallen op, zoals die welke het overlijden van een jonge moeder vermeldt: ‘in het kinderbedde overleden na de geboorte van haar derden zoon inden ouderdom van 23 jaren 8 maanden min 12 dagen’.
Jaarboek 35, pagina 57
Algemene begraafplaats
In 1825 werd bij Koninklijk Besluit het begraven in kerken verboden, omdat het als zeer onhygiënisch werd beschouwd. Bovendien moesten gemeenten met meer dan duizend inwoners begraafplaatsen buiten de bebouwde kom aanleggen. De begraafplaats bij de kerk is officieel eigendom van de protestantse kerk en bestaat uit twee delen: het gesloten kerkhof aan de noordkant, dat sedert 1969 niet meer in gebruik is en het deel aan de zuidkant, dat nog steeds wordt gebruikt. De begraafplaats werd in 2008 aangewezen als gemeentelijk monument.
Het kerkhof was reeds lang de algemene begraafplaats. “De grond rondom de kerk, is reeds sedert onheugelijke jaren en thans nog dienende geweest tot eene algemeene begraafplaats,” zo wordt in 1837 vermeld. In dat jaar werd tussen de kerkvoogden en de burgemeester van Castricum vastgelegd dat voor een periode van 10 jaar 35 gulden per jaar betaald zou worden voor het gebruik van het kerkhof en de huur van een deel van de kerk voor gebruik als school. Later werd de huurprijs voor het kerkhof 20 gulden per jaar en werd de huurperiode op 5 jaar bepaald.
In 1875 werd het zuidelijk deel gebruikt door de hervormde gemeente en het noordelijk deel door de gemeente Castricum. Aan de gemeente Castricum werd een recht van opstal verleend dat werd herbevestigd in 1895 en in 1939. Dit deel werd dus ook door de gemeente onderhouden.
Eind 1863 werd gerapporteerd door de ‘substituut’ strandvonder J.B. Vasseur en een proces-verbaal opgemaakt door plaatsvervangend burgemeester C. Schermer:
“Hedenmorgen 18 december 1863, omstreeks vier ure op het strand bij mijlpaal nummer 43 is aangespoeld een drenkeldode, zijnde manspersoon, oud naar gis dertig jaren, hebbende lang zwart haar, kleine baard onder de kin door, en kleine knevel, lang 1 el, 6 palm 5 duim, aanhebbende rood baaye hemd, gestreept wollen onderbroek, twee paar wollen kousen, lange vetlederen laarzen, grijswollen bovenbroek, blaauwollen borstrok, witte wollen overborstrok, oly kiel en broek, alles ongemerkt, verder niets aan of bij zich hebbende, heeft het lijk doen vervoeren naar Castricum en na behoorlijk te zijn gekist, aldaar op de algemeene begraafplaats heeft doen begraven.”
Bijna jaarlijks werd een drenkeldode (dode door verdrinking) op het strand van Castricum gevonden en in de maand juli 1881 zelfs drie. Tussen 1883 en 1893 bedroeg het aantal drenkeldoden zeven (in dezelfde periode werden 46 inwoners van Castricum op het kerkhof begraven, 15 mannen en 31 vrouwen).
Het noordelijk deel bevat oude graven met grafmonumenten die meestal zijn uitgevoerd in natuursteen, dikwijls aangetast door de tand des tijds. Ze dateren uit de 19e eeuw. Enkele grafmonumenten zijn in hout uitgevoerd, waarvan de oudste uit 1887 in 2007 zijn gerestaureerd (zie 31e Jaarboek).
Ook het graf van juffrouw Vahl, vele jaren vroedvrouw in Castricum, bevindt zich hier. Op het graf staat een gebroken zuil met het opschrift: “J.J. Vahl, geboren 1882, verongelukt en overleden op 31 juli 1931.” Zij kwam met haar fiets met motor (en carbidlantaarn) onder de tram van het Provinciaal Ziekenhuis bij haar woning aan de Sifriedstraat.
Jaarboek 35, pagina 58
Een deel van het kerkhof is bestemd voor de 34 oorlogsgraven uit de Tweede Wereldoorlog; de meeste zijn als ‘drenkeldode’ op het strand aangetroffen. De leeftijden van de slachtoffers liggen rond de 23 jaar en de jongste is nog maar 19 jaar. Het toezicht op het beheer van de graven is in handen van een door de Oorlogsgravenstichting aangestelde consul.
Het kerkhof aan de zuidzijde is als begraafplaats beschikbaar voor diegenen die voorkomen in het register van de Protestantse Gemeente Castricum. Dat deel kan ongeveer 100 graven bevatten.
In de zuidoost hoek is het graf te vinden van Albert Asjes, bekend als weldoener van de kerk, die in 1939 op 75-jarige leeftijd is overleden. In het graf zijn in 1952 ook zijn ouders bijgezet.
De oude dorpskerk met het omringende kerkhof is een bijzondere historische plek in het centrum van ons dorp.
Tradities en rituelen
Onze voorouders kenden veel rituelen rond het sterven en begraven om mede uiting te geven aan gevoelens van verdriet. In het huis van de overledene werden vroeger de gordijnen gesloten, de klok stil gezet en de spiegels afgedekt, ook in het huis van de buren.
De buren verzorgden de overledene, wat betreft het ontkleden, wassen en aankleden, soms in een doodskleed, en het kisten. Verdere voorbereidingen en de uitvoering van de uitvaart van de overledene werden door de buurtgenoten ook als taak gezien: de ‘burenplicht’. De buren brachten de kist met de overledene naar de kerk, veelal op een boerenwagen en droegen de overledene op een waardige manier naar het graf.
In ons dorp kennen we de Doodweg tussen de Pieter Kieftstraat en de Oosterbuurt. De naam wijst op de functie van de weg, die naar de begraafplaats leidde. Als iemand stierf, werd de kist over die weg naar de kerk of het kerkhof gebracht. De naam kan al uit de middeleeuwen dateren toen het wettelijk verplicht was om een dode in een rechte lijn naar de laatste rustplaats te brengen. Het verhaal gaat dat doodwegen dateren uit de tijd van Karel de Grote om het volk af te houden van heidense begraafplaatsen.
Doodgraver
In 1806 werd door Schout en Gemeentebestuur van Castricum aangekondigd dat Pieter Kieft tot doodgraver was benoemd: ”Welke het toezicht zal hebben dat geene lijken zonder permissie worden begraven en die zich stiptelijk naar artikel 24 van de ordonnantie der Belasting op het Regt van Successie van den 4e October 1805 zal moeten gedragen. Dat dus hiermede ophoudt en niet meer plaats mag hebben de gewoonte of gebruik, om de graven, door de naaste buuren of bekenden te laten aanmaken en weder aanvullen.”
Voor de doodgraver Pieter Kieft was een werkinstructie opgesteld, waarin was aangegeven op welke wijze het begraafregister moest worden bijgehouden en ook was de afmeting van elk graf vastgelegd.
Voorts werden de kosten voor de verschillende werkzaamheden aangegeven, die ten laste kwamen van het sterfhuis:
– voor een extract uit het begraafregister: 6 stuivers;
– voor het maken van een graf voor een lijk boven 8 jaren: 30 stuivers;
– voor een lijk beneden de 8 jaren: 15 stuivers;
– voor een van buiten komend lijk, hier begraven wordende, alsmede voor het begraven in de kerk, dubbel geld.
In 1825 was Cornelis Schut, de schoolmeester van de ‘openbare school’ naast de dorpskerk, ook belast met neventaken. Hij was onder meer de doodgraver, klokluider, opwinder van het uurwerk en hield “nauwkeurig aantekening van personen, welke komen te overlijden, en van de dag van het overlijden en begraven, waar toe aan hem de quitantien (betaling) van den betaalden impost (belasting) op het begraven zullen worden vertoond, alvorens een lijk ter aarde besteld wordt.”
De begraafregisters, die als kerkelijk register werden bijgehouden door de doodgraver, vermelden in het algemeen de begraafdatum van een overledene. De overlijdensregisters, die vanaf 1811 door de gemeente worden bijgehouden, vermelden de plaats van overlijden en het tijdstip.
In 1830 had Castricum 791 inwoners, waarvan 700 katholiek en 91 gereformeerd waren. De gemiddelde leeftijd(sverwachting) rond 1840 was voor mannen 30 jaar (in 1985: 73) en voor vrouwen 35 jaar (in 1985: 80). Van de kinderen stierf 32 procent voor het 8e jaar ten gevolge van ongezonde voeding, slecht drinkwater, gebrekkige hygiëne en malaria.
Het parochiekerkhof St.-Pancratius
De rooms-katholieke begraafplaats achter de St.-Pancratiuskerk aan de Dorpsstraat dateert uit 1858, toen de parochianen een eigen kerkgebouw kregen op een perceel weiland aan de (toenmalige) Rijksstraatweg, bekend als het Jan Evertsven.
Op 9 februari 1858 werd door pastoor H.J. Meuwsen namens de rooms-katholieke gemeente bij de burgemeester van Castri-
Jaarboek 35, pagina 59
cum, jonkheer Rendorp van Marquette, een verzoek ingediend om “in de nabijheid der nieuwe kerk een eigen kerkhof te bezitten en op het zuidelijk gedeelte van Jan Evertsven hetzelve aan te leggen.”
De eerste steenlegging voor de eerste St.-Pancratiuskerk vond plaats in april 1857, de inwijding van het kerkhof en van de kerk respectievelijk op 19 juli en 30 september 1858. Kort daarna diende de pastoor bij dezelfde burgemeester een verzoek in om de klok te mogen luiden bij kerkelijke plechtigheden: ‘zoals in Heemskerk in de Roomsch Katholieke Gemeente de gewoonte is.’
De klok zal gehangen hebben in een dakruiter, het vierkante houten torentje dat over de nok van het toenmalige kerkje was gebouwd. Na de inwijding van de kerk werd de schuilkerk aan de Breedeweg gesloopt.
Bij de grondige verbouwing in de periode 1877-1883 werd genoemde dakruiter vervangen door een toren (zie 32e Jaarboek), waarnaar de klok werd overgebracht.
Ook in de ‘nieuwe’ kerk, die in 2011 honderd jaar oud is geworden, is de klok in gebruik geweest. Deze klok werd echter in 1943 in beslag genomen door de Duitsers. Na 1948 heeft een andere klok zich weer luid en duidelijk laten horen. In de jaren 1980 werden drie klokken geschonken die de klok uit 1948 vervingen. Een van deze drie klokken doet de overledene uitgeleide.
De oude klok is sedert januari 2011 opgenomen in een monument voor het ongedoopte kind dat in de tuin achter de pastorie is geplaatst. Met dit monument heeft de kerkhaar mededogen kenbaar willen maken.
Het oudste graf op het kerkhof is dat van pastoor Henricus Johannes Meuwsen, geboren in 1810, overleden op 26 augustus 1876. In maart 2011 werden zijn resten overgebracht naar het nieuwe priestergraf, waarin nu 14 priesters en kapelaans zijn begraven.
Graven van Castricummers, bekend uit het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, vinden we hier ook, zoals dat van Leo Toepoel, die in december 1944 op 23-jarige leeftijd werd gefusilleerd. Als herinnering aan de verzetsman Jan Hoberg is bij de ingang van de begraafplaats een herdenkingsplaquette aangebracht. Ook treffen we hier het graf aan van de gerespecteerde dokter Leenaers (zie 13e Jaarboek) en zijn echtgenote. Het oorspronkelijke graf had een zerk. Toen mevrouw Leenaers-de Jongh in 1976 werd begraven, is de zerk vervangen door een liggende steen. Het graf van burgemeester Lommen en zijn echtgenote werd in 1983 overgebracht naar de begraafplaats Onderlangs (zie 34e Jaarboek).
Het rooms-katholieke kerkhof is bestemd voor parochianen die bij de parochie zijn ingeschreven, met een parochiaan gehuwd waren of een huishouden vormden, alsmede voor oud-parochianen. Het kerkhof telt ruim 600 graven, waarvan er circa 450 bezet zijn. Het is hoofdzakelijk in gebruik voor parochianen uit Castricum, omdat Bakkummers veelal kiezen voor de begraafplaats Onderlangs.
De begraafplaats ‘Duin en Bosch’
Het psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch werd in 1909 in gebruik genomen en had als een min of meer zelfstandig dorp een eigen begraafplaats met een algemeen en een rooms-katholiek gedeelte, gelegen aan de oostzijde van het terrein (zie 22e Jaarboek). Uit een opgave van het ziekenhuis blijkt dat hier in het jaar 1919 maar liefst 78
Jaarboek 35, pagina 60
personen werden begraven. Het hoge aantal kan gelegen hebben aan de Spaanse griep die toen heerste.
Op de begraafplaats, die tot 1960 in gebruik is geweest, liggen enkele opmerkelijke graven: het graf met obelisk van Dokter J.W. Jacobi, de eerste directeur van het ziekenhuis en het graf van W.E. van Keeken, hoofd economische dienst van het ziekenhuis en bekend van de beoefening van de tennissport in Bakkum.
In 2001 werd het landgoed Duin en Bosch met de begraafplaats tot rijksmonument aangewezen. Het onderhoud van de graven schiet ernstig tekort, maar nog steeds is de plek bijzonder en sfeervol.
De begraafplaats Onderlangs
De begraafplaats Onderlangs is door de gemeente na 1953 aangelegd naar een ontwerp van de landschapsarchitect ir. Hein Otto. Van het ongeveer 1 hectare grote terrein is tweederde bestemd als algemene begraafplaats.
Voor rooms-katholieken werd destijds eenderde gedeelte afgezonderd. Het bestuur van de rooms-katholieke parochie in Bakkum wenste in principe gebruik te maken van dat deel. In de huidige tijd (2012) wordt de begraafplaats algemeen gebruikt en is er geen onderscheid meer. De begraafplaats zou ruimte kunnen bieden aan ruim 1.800 graven.
De begraafplaats ligt fraai tegen de duinrand aan. Recent (rond 2012) is deze geselecteerd om mogelijk in aanmerking te komen voor de status van beschermd rijksmonument.
Sinds 1953 is de begraafplaats al enkele keren uitgebreid. In 1967 is toen het 11 jaar oude tennispark daarvoor verplaatst naar de Vinkebaan. Er werd door de gemeente een aula gebouwd met bijbehorende ruimten, die in de jaren 1980 werd overgenomen door de uitvaartverzorger P.Q. van Daalen. De aula is thans in gebruik bij Uitvaartverzorging IJmond.
In 2002 bleek vergroting van de begraafplaats opnieuw noodzakelijk. Nu werd de begraafplaats in oostelijke richting uitgebreid. Op 15 november 2006 kon dit deel officieel in gebruik worden genomen. Een herinneringsplaquette van deze gebeurtenis is ingemetseld in de gevel van de werkruimte.
Begrafenisverenigingen
Toen de burenplicht in de dorpsgemeenschap eind 19e eeuw uit gebruik geraakte, ontstonden de begrafenisverenigingen.
In Castricum werd in 1920 De Eerste Onderlinge Begrafenis Vereniging De Laatste Eer opgericht en in 1927, op initiatief van wethouder Hemmer en de raadsleden Louter en De Vries, de rooms-katholieke begrafenisvereniging Sint Barbara.
Aanvankelijk werd het rondzeggen door de bode (het aanspreken) en het beschikbaar stellen van een achttal dragers in passende kleding tot de taak van de verenigingen gerekend. De bode kon ook een lijkkoets, later een auto, regelen. Hij verzorgde tevens alle werkzaamheden voor de teraardebestelling.
Jaarboek 35, pagina 61
Sint Barbara
De Heilige Barbara is een christelijke heilige, die geldt als beschermster tegen brand en bliksem en tegen een plotselinge dood.
Zij zou gewoond hebben in Klein-Azië, in het plaatsje Nicomedië, waar haar vader, die heiden was, zijn mooie dochter opsloot in een toren met daarbij een gebouwd badhuis. Dit badhuis had twee ramen. Op haar verzoek werden het drie ramen om zo de Heilige Drievuldigheid te eren.
Toen haar vader de bekering tot het Christendom bemerkte, ontstak hij in woede, onthoofdde haar en werd daarna zelf door de bliksem getroffen. Dit gebeurde omstreeks het jaar 306.
De lijkkoets of rouwkoets, die vaak werd ingezet, was van Jan Twisk van het Schoutenbosch. De koets werd bespannen met twee zwarte Friese paarden. Toen hij zelf in 1991 kwam te overlijden, werd hij overeenkomstig zijn wens ook in een rouwkoets, zelfs met vier paarden ervoor, naar het kerkhof gebracht. Het was niet zijn eigen koets, want die was eind jaren 1960 al gesloopt. Theo Twisk: “Van de achteras is een wip gemaakt voor de kinderen.”
Beide Castricumse verenigingen hadden een eigen bode en eigen dragers, die hiervoor een kleine vergoeding kregen. Na vele jaren van overleg tussen de twee verenigingen werd in 2004 besloten tot fusie en ontstond de ‘Castricumse Uitvaartvereniging’.
Als uitvaartverzorgers treden op De Jongh Uitvaartverzorging B.V. en Uitvaartverzorging IJmond.
Uitvaartverzorger De Jongh beschikt over een uitvaartcentrum bij de St.-Pancratiuskerk en Uitvaartverzorging IJmond over de aula op de begraafplaats Onderlangs. De voorgangers van laatstgenoemde organisatie waren de heren Van Balgooi, De Boer en tenslotte P.Q. van Daalen.
De Castricumse Uitvaartvereniging stelt zich ten doel de belangen van de nabestaanden in de moeilijke periode van rouw en rouwverwerking te behartigen en te bemiddelen tussen de nabestaanden en het toegenomen aantal begrafenisondernemers met hun meer commerciële aanpak. Zowel de bestuursleden als voorheen de dragers zien hun werk in de eerste plaats als een opdracht die ongetwijfeld voortkomt uit het gevoel voor de burenplicht, zoals vroeger in Castricum gebruikelijk was.
Piet Blom
Bronnen:
- Deelen van, D., Historie van Castricum en Bakkum, 1973;
- Dekkers, C., Dorren, G., Eerden van, R., Het land van Hilde, Archeologie in het Noord-Hollandse kustgebied, 2006;
- Dunk, Th.H. von der, De vorige Sint-Pancratiuskerk te Castricum, 32e Jaarboek Oud-Castricum (2009);
- Genealogie, uitgave van het CBG te Den Haag, jaargang 11, nummer 2;
- Kol, ir. J., De parochiekerk Sint Pancratius tot aan de reformatie, 15e Jaarboek Oud-Castricum (1992);
- Koning, drs. J. de, Evaluatie-rapport opgraving Castricum – De Boogaert Fase I, 2010;
- Monument, uitgave van de Stichting ‘Castricums Monument ons een zorg’, 2003;
- Numan, A.M., Noord-Hollandse Kerken en kapellen in de Middeleeuwen, 2005;
- Regionaal Archief Alkmaar, archief gemeente Castricum, archief burgemeester, strandvonder;
- Roos, R. (redacteur), Duinen en mensen, Kennemerland, Stichting NatuurMedia, Amsterdam 2009;
- Ruijter de, Q. , Schippers van het Stet, 1975;
- St. Pancratiuskerk Castricum 100 jaar, 1911-2011, uitgave van rooms-katholieke parochie De Goede Herder.
Gesprek met Simon Mooij
Mijn grootvader was al actief bij het dragen van overledenen naar het graf, toen burenplicht nog normaal was. Ook mijn vader Piet Mooij was, als bestuurslid van de vereniging, betrokken bij het waardig ten graven dragen van overledenen. Mijn grootvader Piet is een van de oprichters in 1924 van de Eerste Onderlinge Begrafenis Vereniging ’de Laatste Eer’ in Castricum, waar inwoners van Castricum-Bakkum lid van konden worden en jaarlijks voor het lidmaatschap betaalden.
Er was een reglement opgesteld, waarin de tarieven voor begrafenissen in drie klassen, 1e, 2e en 3e klasse. De laatste was de goedkoopste. Leden kregen een korting op de gemaakte kosten en dat is nog zo.
Jaarboek 35, pagina 62
Al heel jong ben ik, naar het voorbeeld van mijn vader Piet Mooij en zijn broer Jan van de Klompenbuurt, betrokken geweest bij de uitvaart van overledenen in Castricum, ook als drager, voornamelijk voor protestanten en niet-katholieken. Dat was in de begintijd strikt gescheiden.
De begrafenisvereniging ‘De Laatste Eer’ deed aanvankelijk uitvaarten voor leden in Castricum en Bakkum, later ook in Limmen, en bleef betrekkelijk klein van omvang. De kist werd door timmerman Veenstra geleverd.
Als ‘nabuurplicht’ werd het dragen van het stoffelijk overschot gedaan, ieder in zijn eigen zwarte kleding, pak, hoed, handschoenen, het moest wel een eenheid zijn. Met 8 mannen waren we en kregen een kleine vergoeding, zoals in het reglement is opgenomen.
Naast de dragers was er een voorman, die alles organiseerde en de leiding had. Voor De Laatste Eer was dat Beintema en bij onze collega’s van Sint Barbara, de vereniging die in 1927 is opgericht, was dat Schut. Inmiddels was ik voorzitter geworden van De Laatste Eer en werd belast met het te voeren beleid.
In de tegenwoordige tijd is het animo om als vrijwilliger drager te zijn beperkt, vandaar dat het toch tot een uitwisseling kwam met St. Barbara. We hielpen elkaar zo veel mogelijk om tot 8 dragers te komen met een vaste uitvoerder.
Maar ook de commercie kwam om de hoek kijken. Narold uit Alkmaar kwam als uitvoerder naar Castricum, later Van Balgooi en ook P.Q. van Daalen is wel bekend.
Het uitgangspunt van de verenigingen bleef natuurlijk de belangen van de nabestaanden van de overledenen zo goed mogelijk te behartigen. De naleving van de gemaakte afspraken met de begrafenisondernemer en de controle erop, is hierin een belangrijk aspect.
In de loop van de jaren is toch de wens ontstaan om een fusie tot stand te brengen tussen onze kleinere vereniging (140 leden) en het grotere Sint Barbara (1.200 leden).
Uiteindelijk zijn na langdurig overleg de twee Castricumse uitvaartverenigingen in 2004 gefuseerd tot de Castricumse Uitvaart Vereniging.
Gesprek met Piet Veldt
Op 31 mei 1933 ben ik in Castricum geboren als zoon van Piet Veldt en Hendrika Schuit (zie 5e Jaarboek). Ja, ik ben naast mijn beroep van land- en tuinbouwer (bollen), 50 jaar drager geweest. Mijn herinnering gaat terug naar de kleuterschool, toen ik door het raam een begrafenisstoet langs zag komen, in het zwart, voorzangers erbij, misdienaars en voorop liep een man in het zwart met een steek op. Dat heeft toen grote indruk gemaakt. Wij kinderen noemden zo’n begrafenisstoet een dodenpaard en wagen.
Mijn vader was ook drager en toen hij op een dag ziek was, vroeg hij: Piet, wil jij niet voor mij invallen? In het pak van pa, lange jas er overheen, de voorman legde alles uit, we werden gesorteerd op grootte en hij zei: Denk erom, in de pas lopen!
Zo is het gekomen, je kon er in die twee uur iets mee verdienen, toen heel belangrijk, want vader had een eigen bedrijfje en 12 kinderen, waarvan ik de oudste ben. Het is ook een sociale taak die je te vervullen hebt. Altijd heb ik voor Sint Barbara gelopen, de rooms-katholieke uitvaartvereniging, opgericht in 1927, alleen bestemd voor rooms-katholieke leden en uitgegroeid tot een hele grote vereniging, wel met 1.400 leden.
Als ik nodig was voor een uitvaart dan kon ik snel bij het kerkhof zijn: naar Onderlangs of naar de kerk vanaf de tuin was met de fiets 13 minuten, omkleden 6 minuten, de uitvaart met de mis 75 minuten, nazorg 30 minuten, omkleden 5 minuten en terug naar de tuin in 13 minuten.
Als voorman heb ik Frans Schut meegemaakt en van Baal, de koster van de rooms-katholieke kerk. P.Q. van Daalen was de uitvaartleider, ook voor de overledenen van Duin en Bosch. Nadat hij ging uitbreiden, ging het bedrijf over naar IJmond, waar De Jong ook al werkte als uitvaartleider.
Zo’n 20 jaar heb ik als drager gelopen bij IJmond, die een groot rayon had, in veel plaatsen in Noord-Holland en Amsterdam.
We werkten in de loop van de tijd ook samen met De Laatste Eer om voldoende dragers te hebben; we ‘leenden’ wel bij elkaar. Het is tegenwoordig niet zo gemakkelijk om naast je baan dit werk te doen. De noodzaak om iets erbij te verdienen, lijkt ook te zijn afgenomen.
In 2009 ben ik gestopt als drager en terugkijkend is het een mooie taak geweest met soms ‘prachtige’ uitvaarten, bijvoorbeeld een Surinaamse uitvaart met muziek en zang, of een rondje om de kerk! Zo’n 6000 keer was ik drager en heb daarbij zeker wel 600 kilometer gelopen.
Na de fusiebesprekingen ben ik bestuurslid geworden van de in 2004 gevormde vereniging C.U.V.
- Verschenen jaarboekartikelen over de Pancratiuskerk:
- Pancratiuskerk tot reformatie
- Pancratiuskerk: restauratie in 1953
- Pancratiuskerk: restauratie in 1992
- Klok van de hervormde kerk
- Groeten uit Wetsinge
- Verschenen jaarboekartikelen over de katholieke Pancratiuskerk:
- rooms-katholieke Pancratiusparochie
- rooms-katholieke Pancratiuskerk, vorige
- extra:
- begraven in Castricum
- De gereformeerde kerk
- Nederlands Hervormde Gemeente
- 50 jaar kerk in Bakkum