Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Jaarboek 37, pagina 34
De kosten aan de Sint-Aagtendijk voor Bakkum en Castricum
Tot in de vorige eeuw betaalden Bakkum en Castricum mee aan het onderhoud van de Sint-Aagtendijk, die een groot gebied ten noorden van Beverwijk tegen het water beschermde. Nog steeds zijn delen van deze dijk te bewonderen. De geschiedenis van de dijk gaat terug tot in de middeleeuwen.
In de loop der jaren is er veel te doen geweest over de uitvoering van het onderhoud aan de dijk en de verdeling van de onderhoudskosten. Het dijkonderhoud werd per onderhoudsplichtig dorp verdeeld over de eigenaren van de grond in het dorp. Zo moest ook de abdij van Egmond met de grondeigenaren in Bakkum een deel van de dijk onderhouden. Heel bijzonder is dat een nauwkeurige beschrijving van de procedure bij de verdeling over Bakkum uit 1466 nog in de archieven over de Abdij van Egmond bewaard is gebleven.
De geschiedenis van de Sint-Aagtendijk
De meest bekende dijk in Midden-Kennemerland is de Sint-Aagtendijk. Deze dijk, genoemd naar Sint-Agatha, de beschermheilige van Beverwijk, moest oorspronkelijk Beverwijk en aanliggende gebruiksgronden tegen water uit het Wijkermeer beschermen. Het eerste gedeelte, vanaf de Hoflanderweg, is opgeworpen in de tweede helft van de twaalfde eeuw.
Omstreeks 1290 is de Sint-Aagtendijk doorgetrokken langs de Crommenije en het Uitgeestermeer tot aan de hoge gronden bij Uitgeest en vandaar naar het noorden tot de Startingerdijk, ten zuiden van Akersloot.
Deze verlenging is onder graaf Floris V tot stand gekomen en heeft een verder uitbreiding van het Wijkermeer naar het noorden weten te voorkomen. Met de verlenging bood de dijk een groot gebied bescherming tegen het dreigende water vanuit het IJ, waarmee het Wijkermeer en in het verlengde daarvan, de Crommenije, in verbinding stond.
De eerder aangelegde lokale dijken werden na het tot stand komen van de Sint-Aagtendijk secundaire dijken of verloren hun waterkerende functie helemaal. Ze werden afgegraven, maar bleven veelal als wegen onder verschilende dijknamen bestaan. De Sint-Aagtendijk bestaat uit verschillende dijkstukken met eigen namen. De tegenhanger van de Sint-Aagtendijk is de Assendelver Zeedijk, gelegen aan de oostkant van het Wijkermeer en de Crommenije.
Het onderhoud van de Sint-Aagtendijk berustte eeuwenlang bij de belanghebbende gemeenten. De dijk was ‘verstoeld’ op de aangrenzende dorpen Heemskerk, Uitgeest, Wijk aan Duin (Beverwijk), Castricum, Bakkum en Limmen, dat wil zeggen dat ieder dorp een gedeelte moest onderhouden.
Het dijkonderhoud gebeurde volgens het stelsel van ‘verhoefslaging’, wat betekende dat de dijklast op de grond berustte. Aan elk stuk grond dat iemand gebruikte of als hoeve-eigenaar bezat, was een bepaald stuk dijk in onderhoud toegewezen; dit stuk dijk werd ‘dijkslag’ of ‘hoefslag’ genoemd.
Het aandeel van de abdij van Egmond in de 15e eeuw
De abdij van Egmond bezat veel grond in Bakkum. De eerste berichten over het aandeel van de abdij in het dijkonderhoud dateren van 1331. Een deel van de dijk moest de abdij met de inwoners, grondeigenaren van Bakkum onderhouden.
De verdeling blijkt uit een ordonnantie van de verstoeling van deze dijk in de Bakkummerschouw in 1466. Hierin wordt nauwkeurig beschreven hoe de schout en schepenen van Bakkum de hun toegewezen stukken van de Sint-Aagtendijk onder hun ingelanden (grondeigenaren) verstoelden of verdeelden.
Omdat deze situatie van meer dan 500 jaar geleden is beschreven, is het daardoor mogelijk om de werk-
Jaarboek 37, pagina 35
wijze van toen meer in detail te volgen. Het ging om drie stukken dijk: de Voordijk, de Kwade dijk en de Achterdijk. De verstoeling had jaarlijks plaats op Sint-Odulphus (12 juni / volgens rectificatie jaarboek 38 pagina 124). De avond daaraan voorafgaand had het opmeten van deze dijken plaats, waarbij de abdij door haar memoriemeester vertegenwoordigd was.
De Voordijk, gelegen naast de hofstede van Simon van Adrichem, bedroeg 16,5 roede (circa 300 voeten), zodat elk van de tien lijnen (delen) op deze dijk 30 voeten besloeg.
De Kwade dijk daaropvolgend en strekkende tot aan de sluis was 16,75 roede lang, maar de lijnen waren niet gelijk, namelijk de eerste was 45 voeten lang, de tweede 35 en de laatste 25.
De Achterdijk tenslotte was 50 roeden lang en de lijnen verschilden onderling van 4 tot 5,5 roede, al naargelang de kwaliteit van de dijk.
Op de dag zelf trokken vier monniken naar de dijk om uit handen van de schout een lotbriefje te trekken met het cijfer van een van de tien lijnen. Omdat de abdij voor 226 geersen (circa 64 hectare) aan land te Bakkum had liggen en elke 54 geersen één lijn hadden, kwamen dus vier lijnen voor rekening van de abdij. Alles bij elkaar werd de abdij aangeslagen voor 35 roeden dijk.
Nadat de memoriemeester de dijkgraaf en de heemraden 13,5 stuiver per lijn had betaald voor hun moeite, kon de zaak als afgedaan beschouwd worden. Daarna begon het werk van de ingelanden (grondeigenaren) zelf om te zorgen dat het hun opgedragen werk voor de tijd van de schouw, meestal in september, klaar was.
Op 27 november 1568 heeft het college van de Uitwaterende Sluizen een keur (verordening) uitgevaardigd op het onderhoud van de dijk. Op straffe van een boete van twee duizend gulden gelast dit college aan de bannen, die met het onderhoud van de dijk zijn belast, om deze te versterken teneinde doorbraken te voorkomen.
Dit betreft dus de bannen Heemskerk, Uitgeest, Wijk aan Duin (Beverwijk), Castricum, Bakkum en Limmen. Voor de benaming ‘banne’ wordt na de Franse tijd (1812) het woord ‘gemeente’ gehanteerd. Elke banne is tot de 18e eeuw verantwoordelijk voor het onderhoud van een aan die banne toegewezen dijkvak of ‘hoefslag’.
Een Register van verstoeling uit 1682
In het jaar 1682 is over het dorp Castricum een ‘Register van verstoeling’ opgemaakt onder verantwoordelijkheid van het toenmalige gemeentebestuur, bestaande uit de schout mr. Jan Duijm en de schepenen Aerjan Florisz., Jan Aerjansz. Limmen, Jan Florisz., Maerten Jacobsz. en Jacob Willemsz.
Het deel van de dijk waarover Castricum het onderhoud moet verrichten, is opgedeeld in 13 lijnen. Elke lijn heeft een bepaalde lengte: lijn nummer 1 is 17 hondsbossche roede lang (circa 58 meter); de lengte van de lijnen varieert van 7 tot 46 roeden. Over elke lijn is een lijnmeester aangesteld.
Over lijn nummer 1 is Wilbert Dircksz. de lijnmeester, over lijn nummer 2 Cornelis Geelvinck, ambachtsheer van Castricum, enzovoorts. De grondeigenaren zijn over de 13 lijnen zodanig verdeeld dat elke lijn omgeslagen wordt over ongeveer 35 morgen land (circa 33 hectare).
In het register worden voor het onderhoud van lijn nummer 1 negen grondeigenaren genoemd. Bij elke grondeigenaar staan zijn percelen grond met naam en grootte genoemd. Als voorbeeld: de eerstgenoemde grondeigenaar van lijn nummer 1 is Pieter Bijl met onder zijn naam opgesomd de vol-
Jaarboek 37, pagina 36
gende percelen: de Braecken, Copperven, Joosten ven, de Sijlven, drie geersz, ’t verndel van ’t Stet, Louw Gerritsz. Camp en IJselweel.
Het bezwijken van de dijk in 1717
Regelmatig zijn er klachten over het gebrekkige onderhoud van de dijk en genoemde bannen schieten hierin schromelijk tekort. Er bestaat geen dijkbestuur en er is geen toezicht op de dijk. Elke banne is verantwoordelijk voor een deel van de dijk en staat dus onder toezicht van schout en schepenen, zijnde het bestuur van de betreffende banne. Deze maken ook lijsten van de verstoeling: de namen van allen die moeten zorgen voor dat deel van de dijk dat bij hen in onderhoud is.
Het systeem heeft veel bezwaren wat de oorzaak is van een groot aantal geschillen, want iedereen tracht zijn lasten op een ander af te wentelen. Dit systeem bestaat nog steeds als in 1717 de Assendelver Zeedijk, die op dezelfde wijze ‘verhoefslaagd’ is als de Sint-Aagtendijk, tijdens een hevige storm rond Kerstmis op verschillende plaatsen doorbreekt, met het gevolg dat ook de Sint-Aagtendijk de waterdruk niet weerstaat en op twee plaatsen breekt. Grote delen van Assendelft, Heemskerk en Uitgeest worden overstroomd.
Na deze ramp ziet men in dat het zo niet langer kan. In de Crommenije wordt de Nieuwe Dijk aangelegd, een dwarsdijk die de Sint-Aagtendijk en de Assendelver Zeedijk met elkaar verbindt, waardoor de bestaande zeewering met 7,5 kilometer wordt bekort en er bovendien 150 hectare grond wordt gewonnen.
Ook wordt bij besluit van de Staten van Holland en West-Friesland van 23 juni 1719 het Heemraadschap van de Sint-Aagtendijk opgericht, dat staat onder supervisie van de Gecommitteerde Raden van het Noorderkwartier. In plaats van een verstoelde dijk wordt de Sint-Aagtendijk nu een ‘gemeenen’ (algemene) dijk, onder direct toezicht van dit heemraadschap, waarbij de kosten van het onderhoud van de dijk worden omgeslagen.
De totale lengte van de dijk bedraagt 5.570 meter. De onderhoudskosten over deze lengte worden verdeeld over de dorpen Heemskerk (1.790 meter), Uitgeest (1.254 meter), Wijk aan Duin (805 meter), Castricum (712 meter), Bakkum (464 meter), Limmen (208 meter) en de Damheren, de bestuurders van de Nieuwe Dam (337 meter).
Het Heemraadschap van de Sint-Aagtendijk bestaat uit zeven heemraden, een van elk der onderhoudsplichtige partijen. Uit hun midden kiezen ze zelf een dijkgraaf en een secretaris-penningmeester. De dijkgraaf treedt na twee jaar af en de secretaris-penningmeester is telkens één jaar in functie. Zo bekleedt Leonard Tempelaar, schout van Bakkum en van Castricum, van Pasen 1771 tot Pasen 1772 de functie van secretaris-penningmeester.
De rekening van Leonard Tempelaar in 1771
Het financiële verslag over het jaar 1771 van Leonard Tempelaar is nog bewaard gebleven en te vinden op het Regionale Archief te Alkmaar. De ontvangsten in dat jaar worden gevormd door de bijdragen van de onderhoudsplichtige gemeenten die acht stuivers betalen per roede lengte van de dijk. Zo wordt er betaald door:
- A. Coevenhoven voor Heemskerk: 212.07.0 gulden-stuivers-penningen
- Jan Schaap als poldermeester van de Wijkerbroek: 95.09.0 gulden-stuivers-penningen
- Cornelis Emilius voor Uitgeest: 148.14.0 gulden-stuivers-penningen
- Cornelis Emilius voor de Damheren: 40.00.0 gulden-stuivers-penningen
- Leonard Tempelaar voor Bakkum: 54.04.0 gulden-stuivers-penningen
- Willem Amze voor Castricum: 84.00.0 gulden-stuivers-penningen
- Tijs Bosman voor Limmen: 24.12.0 gulden-stuivers-penningen
De bedragen werden vroeger genoteerd in guldens – stuivers – penningen (een gulden= 20 stuivers; een stuiver= 16 penningen). De dijklengten werden in de rekening van Tempelaar heel nauwkeurig opgegeven in de toen gangbare lengtematen van roeden, voeten en duim.
De belangrijkste uitgaven in 1771 waren de sloot- en dijkwerken, de lonen voor de zeilmaker, de molenaar en de timmerman, kosten van het maken van op- en afritten, het aanplakken van biljetten en dergelijke.
Op het Regionaal Archief in Alkmaar zijn de rekeningen bewaard gebleven uit de jaren 1778 tot en met 1808 van de bijdrage van het dorp Bakkum in de kosten van de Sint-Aagtendijk.
In 1777 was Joachim Nuhout van der Veen, als secretaris van de gemeenten Bakkum en Castricum, Leonard Tempelaar opgevolgd. Nuhout van der Veen begon in 1778 allerlei soorten heffingen en belastingen nauwgezet te administreren om voor de gemeentebesturen de ontvangsten en uitgaven te kunnen verantwoorden. Jaarlijks werd de rekening ter goedkeuring voorgelegd aan de schepenen en enkele ingelanden
Jaarboek 37, pagina 37
De bijdrage van Bakkum in de kosten van de Sint-Aagtendijk werd omgeslagen over een oppervlakte van 211 morgen en 134 roeden land, in Bakkum gelegen. De aanslag voor de grondeigenaren bedroeg in 1778 tien stuivers per morgen. In de loop der jaren is deze aanslag nogal eens gewijzigd; hij varieerde van tien tot dertig stuivers per morgen per jaar en was mede afgestemd op de aanslag die het bestuur van de Sint-Aagtendijk voor het onderhoud aan de dijk had vastgesteld.
Bakkum wordt aangeslagen voor de kosten van een deel van de Sint-Aagtendijk ter lengte van 135 roeden en 7 voeten. In 1778 is de aanslag 28 stuivers per roede. Ook deze aanslag wordt in de opeenvolgende jaren nogal eens gewijzigd; hij varieert in de periode 1778 tot 1808 van 15 tot 30 stuivers per roede per jaar. Castricum wordt aangeslagen voor een lengte van 211 roeden.
Ook over de jaren 1813 tot 1836, waarin Pieter Kieft, schout, burgemeester van Castricum, ook ontvanger is van de belastingen van de Sint-Aagtendijk, is enige administratie bewaard gebleven. Deze administratie is gevonden in het archief van de rechtbank ‘Hof van Assisen’ in het strafdossier van Pieter Kieft. Laatstgenoemde had fraude gepleegd bij de inning van diverse belastingen en werd hiervoor in 1836 tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Uit de administratie van Pieter Kieft blijkt dat in 1813 de aanslag 15 stuivers per roede dijklengte bedroeg en in 1825 was dat 40 stuivers.
Castricums vertegenwoordiging in het bestuur
Zoals hiervoor reeds genoemd, vormen de zeven heemraden en de dijkgraaf gezamenlijk het dagelijks bestuur: het Heemraadschap van de Sint-Aagtendijk. Daarnaast is er een college van hoofdingelanden dat ook bestaat uit zeven leden. Dit college bemoeit zich echter alleen met het vaststellen van de begroting en de rekening en met de verantwoording. De eerdergenoemde dorpen leveren naast een heemraad ook een hoofdingeland.
Bij opvolging worden heemraden en hoofdingelanden door het gemeentebestuur voorgedragen bij Gedeputeerde Staten; de benoeming vindt plaats door de koning. Nog tot in de vorige eeuw wordt Castricum vertegenwoordigd door een heemraad in het bestuur.
De laatste benoeming tot heemraad van de Sint-Aagtendijk die in het archief gevonden werd, betreft burgemeester Johannes Mooij bij Koninklijk Besluit van 29 januari 1913. In die tijd werden de kosten van de Sint-Aagtendijk betaald voor Castricum door de Castricummerpolder en voor Bakkum en Limmen door de Groot-Limmerpolder.
Door de aanleg van de dijken langs het Noordzeekanaal (rond 1875) is de Sint-Aagtendijk een slaperdijk (landinwaarts gelegen reserve dijk) geworden. Het heemraadschap van de Sint-Aagtendijk is door de Staten opgeheven op 21 mei 1919 en het beheer van de dijk werd overgenomen door het op diezelfde datum opgerichte Hoogheemraadschap Noord-Hollands Noorderkwartier.
Simon Zuurbier
Bronnen:
Archieven:
- Regionaal Archief Alkmaar, gemeente Castricum: Oud-Archief inv. nummers 33, 46; Gemeentearchief 1812-1916 inv. nummer 509.
- Noord-Hollands Archief: Hof van Assisen, inv. nummer 557, dossier 2964; gemeente Heemskerk, Heemraadschap Sint-Aagtendijk.
Publicaties:
- Danner, H.S. en anderen: … die water keert, 1994.
- Groesbeek, mr. J.W.: Heemskerk, onderweg van verleden naar heden, 1978.
- Hof, J.: De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573; Hollandse Studiën deel 5, 1973.
- Kooiman, D.: De Zeeweringen en Waterschappen van Noord-Holland, 1936.
- Vries Az, mr. G. de: De Zeeweringen en Waterschappen van Noord-Holland, 1864.
- Westenberg, J.: Kennemer Dijkgeschiedenis, 1974.
Jaarboek 37, pagina 38
Vertegenwoordigers van Castricum en Bakkum in het bestuur van de Sint-Aagtendijk:
Heemraad voor Castricum:
tot 1833 mr. Joachim Nuhout van der Veen
1833 Pieter Kieft
1836 Pieter Schotvanger
1859 Johannes F. Rommel
1878 Cornelis Mooij Janszoon
1916 Joseph M. Goes
Heemraad voor Bakkum:
tot 1837 mr. Jacob Nuhout van der Veen
1837 Jan de Quack
1836 Pieter Schotvanger
1853 Klaas Stet
1860 Cornelis Schermer
1878 jhr. mr. J.W.G. Boreel
1888 Johannes Kuijs Pieterszoon
1913 Johannes Mooij
Hoofdingeland voor Castricum:
tot 1833 Pieter Duijneveld
1833 Fulps Ranke
1861 Johannes Louter, Adrianus van der Park
1892 Wulbert Melker
1905 Cornelis Spaansen
Hoofdingeland voor Bakkum:
tot 1833 Simon Duijnmeijer
1833 Bartholomeus, N. Rommel
1870 Jan Schotvanger