25 september 2023

Jacobs – Wentink, politica Gré (Jaarboek 41 2018 pg 54-57)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 54

De idealen van Gré Jacobs-Wentink

Gré Jacobs-Wentink.
Gré Jacobs-Wentink.

In 1946 werd Gré Jacobs-Wentink raadslid voor de pas opgerichte PvdA. Ze was een bevlogen mens met een groot hart voor minderbedeelden.

Gré werd in 1901 in Heemskerk geboren. Het gezin Wentink, dat niet bepaald tot de welgestelden behoorde, telde negen kinderen waarvan Gré het derde was. Haar vader Hendrik Jan (Hein) was begonnen als groenteventer in de Zaanstreek en werd later tuinder en aardbeienkweker, zoals bijna iedereen in de familie. In de winter had Hein enkele koeien op stal.

Gré kwam uit een rood nest, zouden we vroeger zeggen. Vader was een aanhanger van de vrijzinnig democraten en later van de SDAP, wat nog wel eens aanleiding gaf tot heftige discussies in de familiekring. Ervaringen in de crisisjaren (1929-1939) troffen haar zo dat ze niet anders kon dan opkomen voor de mensen die hulp nodig hadden.

Het gezin Wentink rond 1920.
Het gezin Wentink rond 1920. Achterste rij van links naar rechts: Floor, Jan, Tinus, Gré, Jo, Ma en Mien; vooraan: Piet, vader Hein Wentink, Henk en moeder Maartje Wezel.

Vader Hein won in 1899 een geldprijs in de Staatsloterij. Hij gaf de helft aan zijn moeder en van de andere helft kon hij voor 1.900 gulden een nu nog bestaand boerderijtje laten bouwen op grond van de familie Gevers, dichtbij kasteel Assumburg. In mei 1900 betrok het inmiddels uit vier personen bestaande gezin het nieuwe stolpje. Gré en haar broers en zusjes werden natuurlijk vaak ingeschakeld bij het plukken van aardbeien en andere werkzaamheden, maar er was nog genoeg tijd om heerlijk te spelen in de omgeving van het kasteel. Toen de familie Gevers de grond verkocht, raakte Hein zijn boerderijtje kwijt en begon hij op een andere plaats in Heemskerk opnieuw.


Jaarboek 41, pagina 55

Fochteloo

Gré hield helemaal niet van dansen en kroegbezoek. Toch kwam ze in 1923 op een zondag in De Rustende Jager een vrolijke, jonge Castricummer tegen. Jacob Hendrik (Jaap) Jacobs was de naam. Diens vader Hannes was in dienst geweest bij Prinses Von Wied, familie van de Oranjes, die uitgestrekte duinterreinen bezat in Castricum en Heemskerk. Hannes had er nog een pensioen van 17 gulden per jaar aan overgehouden.

Oude boerderij op het terrein van Duin en Bosch.
Oude boerderij op het terrein van Duin en Bosch uit de 17e eeuw: het Oude Huis. Oorspronkelijk heette het De Kwekerij. Oude Parklaan 8 in Bakkum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1933 kocht de provincie het duingebied. Jacobs kwam in dienst van de provincie en verhuisde met zijn vrouw Adriana (Jane) van den Berg van het oude boerderijtje op het terrein van het ziekenhuis naar een woning aan de toen nog nieuwe Zeeweg, waar hij zelf nog aan meegewerkt had.

Zijn zoon Jaap had na een paar klassen lagere school wat gerommeld bij Bakkumse middenstanders en was vaak in het café of op boerenkermissen te vinden. De kinderen in het dorp keken op maandagmorgen bij de paaltjes langs de weg, want Jaap legde daar iedere zondagnacht de centen en de halfjes neer die hij van zijn kroegfeesten over had. Het raakte aan met Gré en ze trouwden op 30 april 1925 in Heemskerk. Jaap ging een ander leven leiden. De ambities van zijn vrouw leerde hij pas later goed kennen.

Jaap en Gré Jacobs en zoon Hans met zijn trapauto bij jachthuis Fochteloo, Zeeweg 1.
Jaap en Gré Jacobs en zoon Hans met zijn trapauto bij jachthuis Fochteloo, Zeeweg 1.

Jaap kwam net als zijn vader in dienst bij het PWN en na een eerste huisje aan het Schulpstet kregen ze de kans om in het oude jachthuis Fochteloo van de Von Wieds, het eerste huis aan de Zeeweg, te gaan wonen.

De familie Jacobs als bewoners van Fochteloo.
De familie Jacobs als bewoners van Fochteloo voor de oorlog. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hans, het eerste kind van Jaap en Gré, was drie jaar oud toen Hendrik Jan werd geboren. Hij leefde maar drie dagen en er was veel verdriet. Hans bleef enig kind. Gré kwam vervolgens lange tijd in ‘de tent’, een eenvoudig draaibaar bouwsel waar je overdag in lag en die je bij duizenden in Nederland bij de huizen zag. Frisse lucht was toen nog de beste remedie tegen tbc. Ze kreeg het niet makkelijk. Haar schoonmoeder propageerde een nieuw middel tegen de kwaal, geitenmelk. Daarom stonden er twee sikken (bokjes) in een hokje op het erf.

Marie Wentink - Beusman was de schoonzuster van Gré en trad in haar voetsporen als lid van de gemeenteraad tussen 1962 en 1970. Links Marie en rechts Gré samen met kinderen rond 1930 op het kampeerterrein.
Marie Wentink-Beusman was de schoonzuster van Gré en trad in haar voetsporen als lid van de gemeenteraad tussen 1962 en 1970. Links Marie en rechts Gré samen met kinderen rond 1930 op het kampeerterrein.

Langzamerhand werd Gré weer beter. Ze zag voor zichzelf andere mogelijkheden dan alleen het huishouden. In 1934 werd Jaap beheerder van het ‘tentenkamp’, zoals het kampeerterrein aan de Zeeweg toen werd genoemd en hij verhuisde met zijn Gré naar de beheerderswoning.

Op het kampeerterrein in Bakkum.
Op het kampeerterrein in Bakkum: staand midden kampbeheerder Jacob (Jaap) Jacobs en rechts zijn vrouw Grietje (Gré) Jacobs-Wentink. Links zittend Piet Bleijendaal, onbekend, Henk Wentink, onbekend. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Een broer van Gré, Hendrik Jan Wentink, had ook een Castricumse aan de haak geslagen: Marie Beusman. Het echtpaar Wentink-Beusman ging nu op Fochteloo wonen. Marie zou later haar schoonzuster Gré in de gemeenteraad opvolgen.

Rooie Vrouwen

Gré werd lid van de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen en op het kampeerterrein kwam ze in contact met mensen uit verschillende geledingen. Er ging een wereld voor haar open toen ze in mei 1935 met een groepje Huize De Born in de Bennekom bezocht voor een cursus voor bestuursleden voor vrouwengroepen.

Het was financieel mogelijk gemaakt door het Thiele Wibautfonds, ingesteld ter ondersteuning van acties voor gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Liesbeth Ribbius Peletier had het plan voor conferentieoord De Born bedacht en er uitvoering aan gegeven. Zij was in 1925 de eerste vrouw in het partijbestuur van de SDAP.

Het huis was bedoeld voor bijeenkomsten van arbeidersvrouwen, leden van de Bond voor Sociaal-Democratische Vrouwen propaganda clubs en andere vrouwenorganisaties. Tot in de jaren (negentien) negentig was De Born een bolwerk voor de sociaal-democratie.


Jaarboek 41, pagina 56

Vrouwenemancipatie en acceptatie van lesbiennes stond centraal. De Born werd bezocht door groepen als de Rooie Vrouwen, Vrouwen in de Overgang (VIDO) en bewoners van Blijf-van-mijn-lijf-huizen. Op de gastenlijst kwamen namen als Hedy d’Ancona, Liesbeth den Uyl en vele anderen voor.

Gré Jacobs-Wentink: “Ik was met ruzie van huis gegaan, want mijn christelijke schoonmoeder was razend dat ik naar die rooie beweging ging”.

In een brief aan Liesbeth Ribbius Peletier schreef ze wat een geweldige indruk die bijeenkomst in 1935 had gemaakt: “Het heeft mijn leven totaal veranderd. We waren haast allemaal vrouwen van het platteland. Velen werkten op het land of hadden het vroeger gedaan. Het was de tijd dat alle producten, die met zoveel moeite verbouwd werden, doordraaiden en er was vreselijke armoede bij de tuinders en veel werkeloosheid. Zoals de meesten van ons was ik tot mijn 11e jaar op school geweest. We hadden als klein kind zes weken landbouwverlof en met vier weken vakantie waren we dan tien weken op het land. En hier gingen we weer een week naar school en leerden we postwissel (om geld te versturen) formulieren in te vullen en hoe we een brief moesten schrijven als we een spreekster nodig hadden voor onze vrouwengroep. Zo begon het; later waren er wel ingewikkelder onderwerpen. Er was toen nog verschil tussen de stads- en plattelandsbevolking. Wij keken daar erg tegen op. Langzaam raakten we iets van ons minderwaardigheidsgevoel kwijt. Alles wat ik gedaan heb, heb ik gedurfd door hetgeen ik leerde op De Born.”

Vanaf die eerste bijeenkomst werd ze vaste bezoekster, maar die eerste keer zou ze nooit meer vergeten.

Al in de crisisjaren was Gré werkzaam voor de gemeentelijke commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, die ook het bestuur vormde voor het Tehuis van Ouden van Dagen aan de Overtoom. Ze ging op huisbezoek bij werklozen, kleine boeren en tuinders. Eens in het jaar kregen deze mensen steun voor kleding, beddengoed en schoeisel. Na enkele jaren werd ze lid van deze commissie, waarvan ook drie wijkverpleegsters, de kerken en een raadslid deel uit maakten. De wethouder van sociale zaken was de voorzitter.

Jaap Jacobs bij de ingang van kampeerterrein Bakkum. Op de achtergrond de beheerderswoning.
Jaap Jacobs bij de ingang van kampeerterrein Bakkum. Op de achtergrond de beheerderswoning.

Toen de oorlog uitbrak woonden Jaap en Gré nog steeds bij het kampeerterrein. Ondanks de bezetting werd alles in het werk gesteld om het kamperen nog doorgang te laten vinden. De Duitsers bepaalden dat er ‘s nachts geen licht mocht worden ontstoken. De witte tenten moesten worden gecamoufleerd. Dat laatste was onmogelijk en daarom werd vervolgens bepaald dat alle tenten onder de beschutting van bomen moesten staan.

Er werd dus gekampeerd, maar er was na enig tijd geen petroleum meer met als gevolg geen eten. Ben Kuilman nam de exploitatie van een op het terrein geplaatste Centrale keuken op zich.

In 1942 veranderde de situatie drastisch. Het kampeerterrein werd gesloten en Jacob en Gré vonden tijdelijk een woning in de Bakkummerstraat.

Van 1943 tot 1945 woonden ze in de Torenstraat toen de toegang tot Bakkum verder beperkt werd.

Raadslidmaatschap

Na de oorlog werd Gré Jacobs actief voor allerlei noodorganisaties en besturen, waaronder de Gezinsverzorging, Het Witte Kruis en Maatschappelijk Hulpbetoon. Als gevolg daarvan werd ze aangezocht om voor de pas opgerichte Partij van de Arbeid zitting te nemen in de gemeenteraad.

Op 3 september 1946 installeerde burgemeester Smeets de raad, waarvan Gré als enige vrouw deel uitmaakte. Dat was heel wat voor een tuindersdochter vond ze, maar ze liet zich duidelijk gelden. Technische zaken bij de aanleg van straten en riolering lieten haar koud.


Jaarboek 41, pagina 57

Sociale en culturele onderwerpen hadden haar volle belangstelling. Op subsidie voor jeugdverenigingen mocht absoluut niet worden bezuinigd. Ze was tegen vermakelijkheidsbelasting voor culturele voorstellingen.

Gré Jacobs werkte nauw samen met haar partijgenoot Gerrit Meijer, raadslid en wethouder tussen 1946 en 1970.
Gré Jacobs werkte nauw samen met haar partijgenoot Gerrit Meijer (staand, rechts), raadslid en wethouder tussen 1946 en 1970.

Al in een van haar eerste raadsvergaderingen pleitte ze voor een verenigingsgebouw voor culturele doeleinden. Ze vroeg of er vanuit de Wederopbouworganisatie materiaal beschikbaar gesteld kon worden om iets dergelijks te realiseren. Aanvankelijk was ze een roepende in de woestijn. Het ooms-katholieke jeugdhuis ‘de Kern’ werd pas in 1974 een volledig dorpshuis en Geesterhage is in 1976 geopend.

Als enige raadslid stemde Gré tegen een bepaling in de politieverordening, waarbij het werd verboden ‘zich staande, zittende, liggende, hangende of leunende langs de openbare weg te bevinden’. Succes had ze met haar pleidooien voor de oprichting van een schooltandartsendienst. Ze vocht voor een intensievere bestrijding van tbc waar ze zelf onder had geleden. Doorlichting van de bevolking bestond nog niet, maar ze kreeg het voor elkaar dat er een test (reactie van Pirquet middels krasjes op de bovenarm) op scholen werd uitgevoerd. Alle onderwijszaken en schoolmelkvoorziening hadden haar volle aandacht.

De realisering van een verenigingsgebouw bleef een van haar grote wensen. Ze zag het als een belangrijk alternatief voor cafébezoek, ter voorkoming van drankmisbruik en van groot belang voor de dorpsgemeenschap: “Er wonen hier mensen uit alle delen van het land. Stads- en dorpsmensen passen zich niet gemakkelijk bij elkaar aan. Daarom zijn onze wethouder en ik al jaren bezig voor een verenigingsgebouw. We waren al zover dat we een voorlopig bestuur bij elkaar hadden uit alle geledingen en zelfs een kapelaan, dat is hier heel wat.”

In de naoorlogse jaren pleitte ze ook voor een badhuis. Door dubbele bewoning van veel huizen werden badkamers als keuken in gebruik genomen. Ze was trots op de totstandkoming van twaalf woningen voor ouderen die aan het Rusthof, bij de Verlegde Overtoom, gebouwd werden.

Zicht op de Dorpsstraat vanaf de Oudeweg (Rusthof).
Zicht op de Dorpsstraat 42 vanaf de Oudeweg (Rusthof) in Castricum. Het weiland rechts werd ook wel gebruikt voor veiling van aardbeien en was ook het kermisterrein. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Ze heeft een hartstochtelijk pleidooi gehouden voor een verzorgingshuis voor bejaarden ongeacht geloofsrichting, maar daar was Castricum toen nog niet aan toe.

Gré en Jaap op het bordes voor het oude raadhuis in de Dorpsstraat in de jaren 1960.
Gré en Jaap op het bordes voor het oude raadhuis in de Dorpsstraat in de jaren 1960.

Raadslid Belgraver stelde in 1949 voor om aan het begin van de vergadering een gebed uit te spreken. Wethouder Gerrit Meijer en Gré Jacobs stemden tegen. Beiden waren van mening dat dit niet in een openbare raadsvergadering paste, maar ze konden de invoering niet tegenhouden.

Het toen gebruikelijk ontslag van vrouwen als ze trouwden, was een doorn in haar oog. Inhakend op de universele rechten van de mens zei ze in een redevoering: “Ik vind dat het tot de rechten van de vrouw behoort dat zijzelf uitmaakt welk werk zij verricht. En als zij gaat trouwen heeft zij alleen met haar man te overleggen of zij blijft werken of niet”.

Met een onderbreking van enkele jaren maakt Gré Jacobs van 1946 tot 1962 deel uit van de gemeenteraad. Terugkijkend op het lidmaatschap van de raad beschreef ze de situatie na de oorlog: “Castricum was na de oorlog een chaos. Veel puin, bijna 400 huizen afgebroken en het grootste gedeelte van de bevolking geëvacueerd. Wij gingen er in onze fractie vanuit dat, als we iets wilden bereiken, dit alleen kon door samenwerking met anderen en dat we niet zoals het vroeger was elkaar dwars moesten zitten. Dat we door samenwerking ons dorp weer hebben opgebouwd en uitgebreid, vind ik wel het belangrijkste van het werk dat wij gedaan hebben.”

Ze bleef na haar raadslidmaatschap nog lang actief lid van de Rooie Vrouwen aan wie ze haar archief overdroeg. Ze genoot van het succes van haar zoon Hans, chef actualiteiten en eindredacteur bij de VARA, betrokken bij het satirische programma ‘Zo is het toevallig ook nog eens keer.’

Gré Jacobs-Wentink overleed op 30 oktober 1992 op 91-jarige leeftijd in verzorgingshuis De Santmark.
Moge dit artikel beschouwd worden als een eerbetoon aan haar en haar geestverwanten.

Niek Kaan

Bronnen:

  • Archief Gré Jacobs-Wentink;
  • Jeugdherinneringen van Hans Jacobs;
  • Gedenkboek Stichting De Born;
  • W. Muijs-Wentink, familie Wentink, Heemskring nummer 6, Historische Kring Heemskerk;
  • Regionaal Archief: notulen gemeenteraad van Castricum;
  • Zuurbier, S.P.A., Het gemeentebestuur van Castricum, 34e Jaarboek Oud-Castricum (2011).

Met dank aan:
Adri de Haas-Mooij, Fons Mok, Julia Wennekes en Marjan Wentink.


25 september 2023

Geesterhage, cultureel centrum (Jaarboek 41 2018 pg 46-53)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 46

Een sociaal-cultureel centrum voor Castricum met vallen en opstaan

Geesterhage, cultureel centrum Castricum.
Geesterhage, cultureel centrum Castricum.

Al kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog sprak het socialistisch raadslid Gré Jacobs-Wentink een wens uit voor de totstandkoming van een verenigingsgebouw. Er werd zelfs een bestuur gevormd, maar er was in het dorp nog zo verschrikkelijk veel meer nodig. Wederopbouw, tbc-bestrijding, ouderenzorg en nieuwe schoolgebouwen eisten de aandacht op.

De gemeente kampte met begrotingstekorten en de plannen verdwenen naar de achtergrond. In 1962 had de gemeente voor het eerst weer een sluitende begroting. Er kwamen een commissie, actiecomité, stuurgroep en een stichting die een programma van eisen voor een sociaal en cultureel centrum ging voorbereiden. De plannen strandden toen de rooms-katholieke Betlehemparochie een kerk- en ontmoetingscentrum ging bouwen. Op 2 november 1975 werd door pastoor Van Dinteren de eerste steen gelegd. Ruim veertig jaar later is dit ook de eerste steen van het sociaal- en cultureel centrum waar velen voor hebben geijverd. Met respect voor de historie is dit symbool op 21 november 2017 in het nieuwe gebouw herplaatst.

Met een beschrijving van alle initiatieven, actiecomités, start- en stuurgroepen, programma’s van eisen, schetsontwerpen en andere studies kan een groot deel van het jaarboek worden gevuld. Velen hebben met hart en ziel gewerkt aan de totstandkoming van een gemeenschapscentrum. Bestuurders, organisaties, adviesbureaus enzovoort kwamen en gingen zonder dat het doel bereikt werd. Het verhaal laat ook zien hoe moeizaam soms instellingen tot samenwerking te bewegen waren.

Na de oorlog vroeg de wederopbouw van het dorp eerst alle aandacht. Mevrouw Jacobs-Wentink, pas in de gemeenteraad, pleitte voor het opruimen van de puinhopen van afgebroken huizen langs de Vinkebaan. Met veel moeite kreeg burgemeester Smeets het voor elkaar dat een stukje van het strand weer toegankelijk werd. De gemeente kreeg in 1949 vergunning om een vrachtauto te kopen. Eindelijk konden paard en wagen worden vervangen. Zo’n tijd was het.

In de jaren (negentien) vijftig kwam voorzichtig weer een cultureel leven op gang. De Kunstkring Elckerlyc organiseerde voorstellingen in het Corsotheater en regelde eenmaal per jaar een concert van het Noord-Hollands Philharmonisch Orkest in het veilinggebouw. Er werd ook ouderenzorg geboden. Bij de oude dorpskern werden twaalf kleine woningen voor senioren gebouwd.

Tehuis voor Ouden van Dagen.
Tehuis voor Ouden van Dagen. Overtoom 40 in Castricum. Voormalig armenhuis. Gesloopt in 1934. Kunstenaar Huib Hogenstijn. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In het Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Overtoom (voormalig Armenhuis) vond een tiental ouderen onderdak. In 1956 werd een inzamelingsactie gehouden voor de aankoop van een televisietoestel.

Castricum krabbelt op

Na de moeilijke na-oorlogse tijd waren er in de jaren (negentien) zestig nieuwe tekenen van herstel. Chris Hollaender, voorzitter van de afdeling Castricum van de Vereniging tot Bevordering van het Volksonderwijs (vanaf 1968 Vereniging Openbaar Onderwijs) nam in mei 1962 het initiatief voor een informatieavond over de mogelijke oprichting van een muziekschool. Een van de sprekers was Oebe Bootsma, directeur van de Alkmaarse muziekschool. Hij benadrukte de grote waarde van muzikale vorming voor de jeugd. Dezelfde avond kon al een comité worden gevormd en in september 1962 stelde de gemeenteraad subsidie beschikbaar voor de start van de school in januari 1963. De eerste voorzitter werd Chris Hollaender en Oebe Bootsma de eerste directeur. De lessen vonden nog plaats in allerlei schoollokalen, totdat voor instrumentele lessen aan de Mient een pand gehuurd kon worden. De muziekschool en de bibliotheken waren de belangrijkste culturele voorzieningen.

De muziekschool.
De muziekschool. Mient 115 in Castricum, 1971. Voorheen was hier een winkel gevestigd met huishoudelijke artikelen van familie Duin. Daarna het pensionbedrijf ‘Huize Sonnevanck’. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1965 werd een commissie ingesteld voor de bouw van een sociaal en cultureel centrum. Naast voorzitter W.M. Hendrikse maakten de heren P.F. Janzen, P. Bruggeling, K.W. Koster en B. van Lier er deel van uit. Burgemeester Smeets en de heer J. Middelhoff ondersteunden de commissie namens de gemeente. De commissie van voorbereiding werd daarna verheven tot een initiatiefco-


Jaarboek 41, pagina 47

mité dat in 1966 een enquête hield onder de verenigingen. De resultaten kwamen op tafel in een openbare vergadering op 13 april 1967 in De Rustende Jager. Er was voldoende steun voor het plan om een stichting op te richten.

De Rustende Jager.
De Rustende Jager. Dorpsstraat 60-62 in Castricum, 1968. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Eind 1968 verliet burgemeester Smeets na 23 jaar zijn post en op 3 januari 1969 kreeg burgemeester Van Boxtel de voorzittershamer in handen. Al in zijn installatierede sprak hij over de noodzaak om te komen tot een visie op samenlevingsopbouw, ter ondersteuning van de inwoners bij de invulling van hun leefomgeving. Nog in datzelfde jaar kwam het tot een stuurgroep en kreeg het Provinciaal Opbouworgaan, in de persoon van mevrouw dr. Absil, opdracht voor de uitvoering van een onderzoek. Het na uitgebreide verkenningen opgestelde rapport over een Activiteitencentrum, met de aanbeveling voor oprichting van een plaatselijk opbouworgaan werd door de gemeenteraad zeer sceptisch ontvangen. Het idee voor een opbouworgaan, werd op 29 april 1971 met negen tegen zes stemmen verworpen. De onderzoekster vond het een dom besluit.

Metamorfose in de jaren zeventig

De jaren (negentien) zeventig was een tijd waarover een regionale krant eens schreef: “Als je er een week niet bent geweest, is Castricum al weer veranderd’ . De wijk Kooiweg was afgebouwd en na realisering van de wijk Molendijk werd in juni 1970 het plan Noordend vastgesteld en in uitvoering genomen. Het aantal inwoners steeg tussen 1965 en 1980 van 15.000 tot 22.800 inwoners. De Soomerwegh werd aangelegd, winkelcentrum Geesterduin opende zijn deuren, er kwamen nieuwe schoolgebouwen, een zwembad, een sporthal, twee tennisparken en twee sportparken. Dorpshuis De Kern werd heropend met onder andere ruimte voor een Creativiteitscentrum en ouderenwerk. En er gebeurde nog veel meer. Hoe het bescheiden ambtelijk apparaat het allemaal voor elkaar kreeg, is achteraf een wonder.

Dorpshuis De Kern.
Dorpshuis De Kern. Overtoom 15 in Castricum, 1985. Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dorpshuis De Kern

Dit gebouw is in 1938 gestart als rooms-katholiek Jeugdhuis. In de oorlogsjaren nam de bezetter het gebouw in gebruik. Na de oorlog kwam het jeugdwerk terug. Het echtpaar De Zeeuw beheerde het tot 1952. Ton en Truus Hurkmans namen het in 1952 over. Vanaf 1955 werd het gebouw in de zomermaanden ingericht als jeugdherberg voor meisjes en na 1966 was er ook een afdeling voor jongens. In 1973 kocht de gemeente het gebouw en liet het renoveren. Wethouder Bert Stam heropende het op 2 november 1974. Verenigingen, de bejaardensoos, de schaakclub en het Creativiteitscentrum en andere organisaties hadden nu een vast onderkomen. In 1984 heeft de gemeente het gebouw overgedragen aan stichting ‘Dorpshuis de Kern’. Het gebouw is dankzij de inzet van vrijwilligers nog steeds een veilige haven voor veel verenigingen en instellingen.

De gemeenteraad stelde in augustus 1970 subsidie beschikbaar aan de Stichting Sociaal en Cultureel centrum voor de opstelling van een programma van eisen voor een nieuw centrum. De Nederlandse Heidemij kreeg de opdracht en nam uitvoerig de tijd tot ergernis van het stichtingsbestuur, omdat de mogelijkheid van rijkssubsidie steeds verder achter de horizon verdween. Een concept-rapport kwam er pas in augustus 1972.
In hetzelfde jaar fuseerden de in noodgebouwen aan de Burgemeester Boreelstraat gevestigde openbare en rooms-katholieke bibliotheek, die daarmee de kans wilden vergroten op een nieuw gezamenlijk gebouw.

De noodkerk aan het Kortenaerplantsoen.
De noodkerk aan het Kortenaerplantsoen, die in 1966 in gebruik is genomen.

De uitbreiding van het dorp was voor het bisdom Haarlem aanleiding om de Pancratiusparochie te splitsen. Dat was al in 1958 bij de voorbereiding van plan Kooiweg voorzien. Op 2 april 1966 werd aan het Kortenaerplantoen een


Jaarboek 41, pagina 48

noodkerk van de nieuw gevormde Betlehemparochie ingewijd. Naast de noodkerk zou binnen 10 jaar de definitieve kerk gebouwd worden. Bouwpastor Fritschy werd wegens ziekte in juli 1967 opgevolgd door pastoor F. van Dinteren. Die ging samen met pastor C. Vis aan de slag. Het was de bedoeling niet alleen een eigentijds kerkgebouw te realiseren, maar er een kerkcentrum van te maken met een extra sociale functie. Met een andere situering, ten noorden van het winkelcentrum Geesterduin, zoals volgens het plan Noordend mogelijk was, stemden de initiatiefnemers graag in. Dit bouwperceel lag centraler maar was te groot voor het kerkcentrum alleen. Een bibliotheekgebouw zou daar ook gerealiseerd kunnen worden.

De vorming van de Betlehemparochie en de oprichting van de stichting Sociaal en Cultureel Centrum Castricum (SSCC) vonden in dezelfde tijd plaats. Zowel een cultureel centrum als een kerkcentrum met een sociale functie zou een brug te ver zijn. Op 17 augustus 1972 nodigde burgemeester Van Boxtel de kerken, SSCC en de Stichting Openbare Bibliotheek uit voor overleg. Het initiatief van de kerken om te komen tot een gebouw voor kerkelijke doeleinden met ruimte voor andere activiteiten, sprak de gemeente aan. Dan hoefde geen beroep gedaan te worden op het al overbelaste gemeentelijke investeringsprogramma.

Burgemeester van Boxtel praatte ‘de voering uit zijn keel’ om de partijen tot elkaar te brengen. Als er in de toekomst aanvullende gemeenschapsruimte nodig is, zou een centrale plaats in de gemeente alsnog mogelijk zijn, betoogde hij. De heer W.M. Hendrikse, voorzitter van de SSCC, en secretaris G. Lunow benadrukten dat in een te realiseren gebouw ook ruimte voor de kerken was gedacht, evenals voor andere voorzieningen zoals de muziekschool, gezondheidszorg, enzovoort.

Voor de nieuwbouw van bibliotheek en Geesterhage werd het terrein ten noorden van het winkelcentrum gekozen.
Voor de nieuwbouw van bibliotheek en Geesterhage werd het terrein ten noorden van het winkelcentrum gekozen.

Van kerkelijke zijde werd gehecht aan autonomie en aan ‘inmenging’ van de stichting bestond geen behoefte. Men wilde baas blijven in eigen huis. Het gemeentebestuur zag de realisering van gemeenschapsruimte door de kerken en een zelfstandig bibliotheekgebouw als een voordelige oplossing. Dat verkleining van het winkelcentrum inmiddels de mogelijkheid opende om een cultureel centrum ten zuiden van Geesterduin te bouwen, stond niet meer ter discussie. Het zou te dicht bij de Pancratiuskerk komen. De missie van de SSCC kwam daarmee ten einde, al werd het voorlopig nog ‘een pas op de plaats’ genoemd.


Jaarboek 41, pagina 49

Geesterhage ingewijd

De gemeente ruilde in 1974 de grond ten noorden van Geesterduin met het terrein aan het Kortenaerplantsoen waar de kerk oorspronkelijk gebouwd zou worden. Er kwam even een kink in de kabel toen de kerkenraad van de gereformeerde kerk besloot af te zien van deelname aan het project en zelf nieuwe zalen bij te bouwen.
De Nederlands hervormde gemeente was al in een eerder stadium afgehaakt en er ontstond een moeilijke situatie.

Aanpassing van het bouwplan was noodzakelijk. De gemeente kon een voor kerkelijk werk bestemd gebouw niet rechtstreeks financieel steunen.

Er werd in maart 1975 een modus gevonden toen de gemeente besloot de huur voor de muziekschool of een andere instelling te garanderen tot een bedrag van 35.000 gulden en daarnaast de grote zaal te huren voor gebruik van raadsvergaderingen tegen een bedrag van 10.000 gulden per jaar. Het plan had aan een zijden draad gehangen, maar dankzij die tegemoetkoming, zelfwerkzaamheid van parochianen en andere acties, zoals een verloting en een kerkveiling, kon de bouw van het centrum tegelijk met de bibliotheek toch doorgaan.

In april 1975 werden de bouwvergunningen voor de bibliotheek en het kerk- en ontmoetingscentrum verleend. Architect W. Ingwersen uit Amsterdam tekende voor het ontwerp van beide gebouwen, die door een luifel met elkaar waren verbonden. De bouwsommen waren respectievelijk 1.294.000 en 850.000 gulden. Uit een prijsvraag voor een geschikte naam voor het gebouw werd ‘Geesterhage’ gekozen. Het was de heer Bakker uit Heemskerk die de winnende naam had ingestuurd.

Pastoor Van Dinteren plaatste op 2 november 1975 de eerste steen voor het centrum, dat een kerkzaal, een dagkapel, diverse ruimtes en een centrale ontvangstruimte omvatte.

Pastoor Van Dinteren plaatst de eerste steen van Geesterhage op 2 november 1975.
Pastoor Van Dinteren plaatst de eerste steen van Geesterhage op 2 november 1975.

Onder de eerste steen werd een koker aangebracht met een oorkonde met de verklaring van de naam Geesterhage. Hage betekent volgens de oorkonde een omheinde ruimte waar de ‘Geest van God’ de toon aangeeft.

Met een inwijding door bisschop Zwartkruis en de opening door Pastoor Van Dinteren werd Geesterhage op zondag 20 juni 1976 officieel in gebruik genomen. De voorzitter van de bouwcommissie J.S. van der Water (oud-groepscommandant van de rijkspolitie) benadrukte dat de parochie het centrum dienstbaar wilde maken aan de gehele Castricumse gemeenschap en niet alleen om financiële redenen.

Vanaf 1971 had de muziekschool een voormalig winkelpand aan de Mient in gebruik. Met ingang van 1983 werd het oude raadhuis gehuurd. Cees Brugman, directeur van de muziekschool van 1972 tot 1998, dirigeert in de vroegere raadzaal.
Vanaf 1971 had de muziekschool een voormalig winkelpand aan de Mient in gebruik. Met ingang van 1983 werd het oude raadhuis gehuurd. Cees Brugman, directeur van de muziekschool van 1972 tot 1998, dirigeert in de vroegere raadzaal.

Meer ruimte voor gemeenschapsdoeleinden

Misschien dat de geest van mevrouw Absil nog in de gemeente rondwaarde, want op 12 november 1980 stemde de gemeenteraad in met een voorstel van het gemeentebestuur tot ondersteuning van samenlevingsopbouw door oprichting van een Gemeenschapsraad.

In 1981, zo’n tien jaar na de eerdere afwijzing van het voorstel, werd alsnog een stichting in het leven geroepen en de aangetrokken opbouwwerker Bert de Bruyn ging aan de slag. In het dorpshuis De Kern werden vier organisaties gehuisvest, te weten de Stichting Dienstverlening Ouderen Castricum (SDOC), het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW), Gezinsverzorging en later de Gemeenschapsraad.

Het oude raadhuis werd aan de muziekschool verhuurd.
Het oude raadhuis werd aan de muziekschool verhuurd. Dorpsstraat 65 in Castricum. Kunstenaar Nico Lute. Kijk-Uit kalender 1990. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Het gemeentehuis werd in 1982 ten zuiden van het winkelcentrum gebouwd en het oude raadhuis werd aan de


Jaarboek 41, pagina 50

muziekschool verhuurd. Het in 1971 op initiatief van Etty Mader opgerichte Creativiteitscentrum ging in augustus 1983 over van De Kern naar de Gerardusschool. In 1988 fuseerden de Muziekschool, Creativiteitscentrum (Cras), de Culturele Werkgroep Castricum (CWC) en twee groepen op het gebied van culturele vorming van de schooljeugd tot Stichting Kunstzinnige Vorming Castricum (SKVC).

Alle betrokkenen zagen de voordelen hiervan in en daarmee ontstond een prachtig instituut dat lessen en cursussen in vele disciplines en lesvormen verzorgde en daarnaast concerten, voorstellingen en exposities organiseerde.

Nico Lute en Lous Mooyman bedachten de naam Toonbeeld en in 1989 verhuisde de instelling onder die naam naar de voormalige Gerardusschool aan de Willem de Zwijgerlaan.

De voormalige Gerardusschool was van 1990 tot 2017 het onderkomen van Toonbeeld.
De voormalige Gerardusschool was van 1990 tot 2017 het onderkomen van Toonbeeld.

Wethouder Postma opende het gebouw op 12 mei 1990. Hij werd na zijn tijd als wethouder voorzitter van het bestuur.

CWC

De Culturele Werkgroep Castricum (CWC) is op initiatief van wethouder Jacques Mulder in 1971 opgericht naar aanleiding van de gereedkoming van de grote theaterzaal De Clinghe op het terrein van Duin en Bosch.

De Clinghe, theater en  restaurant.
De Clinghe, theater en restaurant. Duin en Bosch in Bakkum. Kunstenaar John Casper. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De CWC werd bemand door enthousiaste vrijwilligers onder voorzitterschap van Hans Schwartz. De werkgroep was opgedeeld in een programma- en een tentoonstellingscommissie. Op 1 oktober 1971 vond de eerste voorstelling plaats met optredens van Thérèse Steinmetz en de cabaretgroep Don Quishocking. Veel bekende artiesten kwamen in de loop van de jaren naar Castricum zoals Henk van Ulsen, Freek de Jonge en Bram Vermeulen.

Traditie was de jaarlijkse Castricumse Avond met optredens van koren, solisten, toneelgroepen, enzovoort. Op zondagochtend trokken de koffieconcerten veel belangstelling. De tentoonstellingscommissie organiseerde spraakmakende tentoonstellingen van professionele kunstenaars en literaire lezingen in de bibliotheek (Maarten Biesheuvel, Thomas Rosenboom, A.F.Th. van der Heijden, enzovoorts) en iedere twee jaar was er een grote tentoonstelling met werk van plaatsgenoten. Door de komst van De Clinghe verminderde de druk op een theaterzaal in het dorp. In 2016 is De Clinghe gesloopt na een aantal jaren weinig in gebruik te zijn geweest. De CWC ging op in Toonbeeld.

Centrum maatschappelijke dienstverlening

Ook op het gebied van zorg dienden zich veranderingen aan. In 1990 bracht de plaatselijke kruisvereniging een notitie uit over de ontwikkeling van de thuiszorg en ondersteuning van ouderen bij het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Het gemeentebestuur zag een mogelijkheid om een nieuw steunpunt voor gezinsverzorging en wijkverpleging te realiseren samen met de Stichting Dienstverlening Ouderen Castricum.

Als locatie werd door het gemeentebestuur gedacht aan een deel van de bovenverdieping van de bibliotheek in combinatie met de ruimte tussen de bibliotheek en Geesterhage. Daarnaast wilde men ruimten binnen Geesterhage huren. De opheffing van het vandalisme gevoelige tussenterrein en verlichting van de exploitatie van bibliotheek en Geesterhage werden als voordelen gezien. Bovendien zou dan een centrale hal


Jaarboek 41, pagina 51

kunnen ontstaan ten dienste van beide hoofdgebouwen en de instellingen. Die laatste gedachte sloeg niet aan bij het bibliotheekbestuur. Men zag geen voordelen in verplaatsing van de hoofdtoegang naar de centrale hal en wilde de aanwezige verbinding dichtmetselen.

De bibliotheek en Geesterhage waren door een luifel met elkaar verbonden.
De bibliotheek en Geesterhage waren door een luifel met elkaar verbonden.

De gemeenteraad stemde op 7 december 1993 in met de plannen voor een centrum onder de noemer van maatschappelijke dienstverlening met een centraal zorgloket. Architectenbureau Wierenga ging aan de slag. Het inventieve ontwerp werd goed onthaald. De raad verleende een bijdrage uit een gemeentelijke reserve voor sociale vernieuwing, zodat de benodigde investering gedekt kon worden. Geesterhage ontwikkelde zich meer en meer als multifunctioneel centrum.

Tussen de bibliotheek en Geesterhage werd ruimte gerealiseerd voor verschillende organisaties voor maatschappelijke dienstverlening. Nu zijn er zelfs meer dan 10 instellingen gehuisvest.
Tussen de bibliotheek en Geesterhage werd ruimte gerealiseerd voor verschillende organisaties voor maatschappelijke dienstverlening. Nu zijn er zelfs meer dan 10 instellingen gehuisvest.

Toekomstplannen voor ontmoetingscentrum Geesterhage

Het zat er al een tijdje aan te komen, maar in 1994 besloot de Bisschop van Haarlem tot fusie van de Betlehem- en Pancratiusparochie en onttrekking van het kerkgebouw Geesterhage aan de eredienst. Het afnemend aantal parochianen noodzaakte daartoe. De gefuseerde parochie kreeg opdracht om de verkoop van Geesterhage uit te voeren.

Op 25 september 1995 verstuurden de heren A.G. Kenter, P.J.J. Pannekeet en W.M. Slootman, voorzitter, secretaris en penningmeester en voormalige bestuursleden van de Betlehemparochie, mede namens F.P.G. Peters het volgende persbericht: “We hebben besloten zo spoedig mogelijk een stichting op te richten met als doelstelling het exploiteren van het gebouw Geesterhage voor sociale en culturele activiteiten, evenementen en dergelijke en het gebouw van de rooms-katholieke Parochiegemeenschap Castricum over te nemen”.

Het gemeentebestuur gaf een gemeentegarantie voor de aankoopsom van 300.000 gulden. De grond zou door de parochie aan de stichting verpacht worden. Op 29 november 1995 was de oprichting van de stichting een feit.

Geesterhage functioneerde prima in combinatie met de zorginstellingen, maar met name aan ruimte voor de jeugd bestond nog altijd behoefte en de accommodatie van Toonbeeld in de oude Gerardusschool liet veel te wensen over. In september 1998 verleende het gemeentebestuur opdracht aan bureau ICS een haalbaarheidsonderzoek te doen naar een multifunctionele accommodatie. Als mogelijke participanten in een welzijnscentrum werden genoemd de stichting Toonbeeld, jongerencentrum de Bakkerij en de Gemeenschapsraad. In maart 1999 werd het rapport openbaar. Het bureau achtte een multifunctioneel gebouw haalbaar, maar niet zonder Toonbeeld. Het bureau adviseerde Geesterhage in de planvorming te betrekken vanwege de aansluiting op de al aanwezige voorzieningen.

Keramisch vormen bij Toonbeeld.
Keramisch vormen bij Toonbeeld. Willem de Zwijgerlaan 6 in Castricum, 1997. Hier zien we het werken met klei. Foto Kees Blokker. Collectie Dagblad Kennemerland. Toegevoegd

Het bestuur van Toonbeeld volhardde in de voorkeur voor verwezenlijking van eigen nieuwbouwplannen in combinatie met woningbouw op het terrein van de voormalige Gerardusschool, waardoor een patstelling ontstond. Tot overmaat van ramp besloot de gemeenteraad om voor de dekking van voorzieningen geen woningbouw meer in te zetten.

Op welzijnsgebied was er nog een ander beweging gaande. Wethouder Jan Postma was in januari 1994 een discussie begonnen met de Gemeenschapsraad, de Bakkerij en de Stichting Dienstverlening Ouderen om tot een fusie te komen. Er moesten veel weerstanden bij de respectievelijke besturen worden overwonnen. Pas in maart 1998 kwam het tot een gezamenlijke intentieverklaring en in januari 2000 werd na een lang proces de stichting Welzijn gevormd. Ook voor de nieuwe organisatie werd ruimte gevonden binnen Geesterhage. De uitvoering van het jongerenwerk vond plaats in gebouw Discovery aan de Stationsweg.

Discotheek Enjoy.
Discotheek Enjoy. Later Discovery. Stationsweg in Castricum, 2000. Het jongerencentrum deed aan veel soorten cultuur. Foto Ad van de Velde. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Hof van Cultuur

Per 1 januari 2002 fuseerden Castricum, Akersloot en Limmen. Eind 2001 presenteerde het nieuwe college van de fusiegemeente een collegeprogramma.


Jaarboek 41, pagina 52

Een multifunctioneel centrum was nog steeds het doel maar wel zonder Toonbeeld. Voormalig wethouder Postma, nu voorzitter van Toonbeeld, was er wel tevreden mee. Hij zag een grootschalig multifunctioneel centrum vanwege de kosten niet zitten en wilde eerdere plannen op de locatie Gerardusschool, nieuwbouw met appartementen erboven, weer snel oppakken.

In opdracht van de gemeente deed nu het bureau Nieuwe Ruimte onderzoek naar de locatie aan de Jan van Nassaustraat en het programma van eisen van Toonbeeld. De conclusie was dat nieuwbouw de voorkeur verdiende boven aanpassing en uitbreiding van de bestaande accommodatie; een bevestiging van alle eerdere onderzoeken. Nieuwbouw op de bestaande locatie zou bij nader inzien om stedenbouwkundige redenen toch te veel bezwaren opleveren.

Links Peter Brouwer, directeur van Toonbeeld vanaf 1 maart 1998 en vrijwilliger Carel Barbiers die zich beiden meer dan 20 jaar voor de nieuwbouw hebben ingezet. Als eerbetoon is een van de zalen naar Carel Barbiers genoemd.
Links Peter Brouwer, directeur van Toonbeeld vanaf 1 maart 1998 en vrijwilliger Carel Barbiers die zich beiden meer dan 20 jaar voor de nieuwbouw hebben ingezet. Als eerbetoon is een van de zalen naar Carel Barbiers genoemd.

Diverse gesprekken van het gemeentebestuur met het bestuur van Toonbeeld leidden tenslotte tot een intentieverklaring van gemeente en stichting om onderzoek te doen naar nieuwbouw in of nabij Geesterhage.

Het stedenbouwkundig adviesbureau van de gemeente kreeg opdracht voor een ruimtelijke verkenning van de mogelijkheden. Het resulteerde in de conclusie dat een nieuw multifunctioneel gebouw met een theaterzaal gerealiseerd zou kunnen worden met toevoeging van huur- en koopwoningen ter dekking van de kosten.

Niemand repte meer over het besluit dat deze vorm van dekking niet meer toegepast kon worden. Het gebouw zou op de parkeerplaats bij Geesterhage kunnen staan. Een ondergrondse parkeergarage kwam ook in het vizier. Het ontwikkelingsgebied kreeg zelfs de naam ‘Hof van Cultuur’.

Toonbeeld nam contact op met projectontwikkelaar Biesterbos (BPO) en Geesterhage ging in overleg met Kennemer Wonen over renovatie en daar bij de mogelijkheid tot realisering van huurwoningen op het terrein van onder andere basisschool Molenweid en het aanwezige parkeerterrein. Projectontwikkelaar BPO (Biesterbos) en Kennemer Wonen voerden in 2005 een haalbaarheidsonderzoek uit, waarbij Toonbeeld, Geesterhage, Bibliotheek en ViVa! Zorggroep werden betrokken.

Nu was de gemeente weer aan zet. Op 1 december 2005 stemde de gemeenteraad in met integrale ontwikkeling van een Cultuurhuis samen met de genoemde initiatiefnemers. Heel Geesterhage zou worden afgebroken.

De laatste bouwfase van Cultuurhuis Geesterhageis aangebroken.
De laatste bouwfase van Cultuurhuis Geesterhage is aangebroken. Van links naar rechts directeuren Biesterbos B.V. Ed de Weijer en Ted Biesterbos, wethouder Marcel Steeman, directeur bibliotheek Erna de Winter, bestuursleden Ton Kenter en Jan Postma.

Begin maart 2006 werd opnieuw een mijlpaal. Alle betrokken partijen zetten hun handtekening onder een nieuwe intentieverklaring. Met de realisering zou circa dertig miljoen euro gemoeid zijn. Gerekend werd op start van de bouw van het Cultuurhuis in 2008 en ingebruikname in 2010.


Jaarboek 41, pagina 53

Nieuw plan

Er werd al een prijsvraag uitgeschreven voor de naam van het nieuwe centrum. Niet minder dan 214 namen werden er aangedragen door in totaal 118 personen. De jury koos in mei 2008 voor de naam ‘Nieuw Geesterhage’ en voorzitter Ton Kenter reikte theaterbonnen uit aan de winnaars. Voor een theatervoorstelling in het nieuwe gebouw was het nog te vroeg. Gebleken was dat het oorspronkelijke ontwerp te grootschalig was en voor de woonomgeving te veel bezwaren met zich meebracht. Tussen Biesterbos Planontwikkeling (BPO) en Kennemer Wonen kwam het in 2011 tot een breuk.

In samenspraak met het buurtcomité werd door BPO aan een nieuw kleinschaliger plan gewerkt. ‘Nieuw Geesterhage’ werd gewoon weer ‘Geesterhage’. Op 2 februari 2012 werd een derde ontwerp aan de raad gepresenteerd. De kern van dat plan was dat het oude gebouw voor een deel bleef staan.

De kerkzaal met ontmoetingsruimte zou worden gesloopt ten behoeve van de bouw van een theaterzaal met foyer. Voor Toonbeeld zou nieuwbouw plaatsvinden. Er kwam geen concertzaal (Toonbeeld zou de theaterzaal kunnen gebruiken) en geen ondergrondse parkeergarage.

Door een bijdrage van de provincie van rond een miljoen en de opbrengsten van 43 woningen in de omgeving en 14 op de vrijkomende Toonbeeld-locatie zou het Kultuurhuis gefinancierd kunnen worden. BPO behield als eigenaar van een groot deel van het centrum een belangrijke vinger in de pap.

Bijzonder in het licht van de geschiedenis was dat een inspreker namens de protestantse kerk bij de behandeling van het plan wees op andere in toekomst leegkomende kerkgebouwen ter voorziening in de behoefte aan ruimte. Ooit verzetten de kerken zich nog tegen inmenging van niet-kerkelijke organisaties.

Het weerhield de gemeenteraad er niet van om ten lange leste een positief oordeel uit te spreken. Ton Kenter, voorzitter van de stichting Geesterhage en Peter Brouwer, directeur van Toonbeeld, konden evenals vele andere betrokkenen hun geluk niet op.

Na verkleining van de bibliotheek en realisatie van een nieuwe hoofdtoegang begon in 2015 na een lange aanlooptijd de bouw van de foyer, de theaterzaal en de ruimte voor Toonbeeld. Ter gelegenheid van de start van de laatste bouwfase werd op 10 juni 2016 nog een feestelijke bijeenkomst georganiseerd.

De openingshandeling is verricht door Ton Kenter, Ted Biesterbos, burgemeester Toon Mans en Jan Postma.
De openingshandeling is verricht door van links naar rechts Ton Kenter (voorzitter Geesterhage), Ted Biesterbos (projectontwikkelaar), burgemeester Toon Mans en Jan Postma (voorzitter Toonbeeld).

Op 10 januari 2017 werd het vernieuwde Geesterhage geopend door burgemeester Toon Mans, Ted Biesterbos, Jan Postma en Ton Kenter. Het was Ton Kenter, vanaf het eerste uur voorzitter van het stichtingsbestuur, die de grote betrokkenheid van Ted Biesterbos roemde: “Zonder hem hadden wij hier niet gestaan.”

Voorstelling van de Toneelgroep Expressie in theaterzaal Koningsduyn op 2 juni 2018.
Voorstelling van de Toneelgroep Expressie in theaterzaal Koningsduyn op 2 juni 2018.

Het was een moeizame weg vanaf de oprichting van de Stichting Sociaal en Cultureel Centrum in 1967, maar Castricum heeft het centrum na een halve eeuw dan toch gekregen.

Niek Kaan

Het nieuwe cultureel centrum Geesterhage.
Het nieuwe cultureel centrum Geesterhage. Geesterduinweg 3 in Castricum, 2017. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Bronnen:

  • Archief gemeente Castricum;
  • Regionaal Archief Alkmaar;
  • Nieuwsblad voor Castricum en De Castricummer.

Met dank aan:
Bernard van den Boogaard, Peter Brouwer, Ger Foeken, Hilde Hollaender-Hundt, Ton Kenter, Jan Postma, Kees Stam, Henk Stigt en Fons Verbeek.

24 september 2023

Oproep: wie heeft Herman Olterdissen (1901-1973) nog gekend?

Tussen juli 1967 en juli 1973 zat mijn achteroom Herman Olterdissen (Maastricht 1901 – Alkmaar 1973) in psychiatrisch ziekenhuis Duin en Bosch in Castricum. Is er nog iemand die hem verpleegd of gekend heeft? Dan kom ik graag met diegene in contact.

Ik schrijf een biografie over mijn overgrootvader, de portretschilder Henri Goovaerts (1865-1912) en hierin speelt diens neef Herman Olterdissen een grote rol. Er is over hem en zeker over zijn laatste levensjaren niet zoveel bekend, dus alle informatie is welkom.
Herman Olterdissen werd in 1901 geboren in Maastricht in een artistiek milieu. Hij was van origine intelligent. Hij was een getalenteerd schilder en pianist, maar mede door zijn schizofrenie heeft hij deze talenten nooit professioneel kunnen ontwikkelen.
Mogelijk heeft hij in zijn laatste levensjaren in Duin en Bosch wel geschilderd of piano gespeeld.

Heeft u mijn achteroom Herman Olterdissen verpleegd in Duin en Bosch of heeft u hem anderszins gekend? Dan zou ik graag met u in contact komen.

Ingrid Goovaerts, ingridgoovaerts@xs4all.nl
zie ook https://www.henrigoovaerts.nl/nl/article/biography

18 september 2023

Oorlogsherinneringen Nardus Bos (Jaarboek 41 2018, pg 40-45)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 40

Oorlogsherinneringen van Nardus Bos

Het gezin van Klaas Bos in 1948.
Het gezin van Klaas Bos in 1948. Van links naar rechts vader Klaas, Nardus, moeder Pietje, Gert en Louis Kwanten.

Mijn ouders waren geen verzetshelden. Zij waren helden die zich verzetten.

Mijn broer Gert nam jarenlang actief deel aan de Verhalengroep van Oud-Castricum. Hij overleed twee jaar geleden.
Omdat ik (Nardus bos) nog de enige overlevende ben van het gezin Bos en inmiddels 80 jaar oud, heb ik mijn belevenissen in de oorlogstijd opgeschreven. Voordat ik ze vergeet of ze worden vergeten.

Het gezin

Onze familie is beschreven in het 37e Jaarboek (2014) van de werkgroep.
Ik ben geboren in Castricum op 27 september 1938 aan de Ruiterweg 57. Mijn vader was Nicolaas Bos (1896-1974) en mijn moeder Peternella Jacoba Kwanten (1897-1981).
Het gezin bestond naast mijn ouders en mij uit mijn halfbroer Aloysius Maria (Louis) Kwanten (1932 -2008) en broer Gerardus (Gert) Bos (1937-2016).

Mijn vader had een klein boerenbedrijf en pachtte weiland in de polder tegen Uitgeest aan onder de naam ‘De vijf morgen’. Ook was hij pachter van twee stukken grond in het centrum van Castricum. Het ene stuk stond bekend als ‘De Klaverweid’ en strekte zich uit van de westkant van de Torenstraat tot aan de achtertuinen van de Jacob Catsstraat. Het andere had de naam ‘De fijne winkel’ en liep van de hoek Ruiterweg-Torenstraat tot aan de Wilhelminalaan. De twee stukken land werden gescheiden door het voetpad van Pietje Rijs, dat liep van einde Hoogevoort naar de Torenstraat.

Het weiland De Klaverweid.
Het weiland De Klaverweid (in het midden links, donker getint). Torenstraat in Castricum, 1939. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Tjoklat

Mijn eerste zeer bewuste herinnering dateert van 25 oktober 1941. Toen was mijn zusje Aldegonda Lucia Hendrika (Gonda) net geboren. Toen ik ’s morgens wakker werd en beneden kwam, lag mijn moeder in de voorkamer in de eerste bedstee (er waren er twee). Voor de tafel, die in het midden stond, was een wieg geplaatst. Daarin lag een kindje. Mijn moeder zei: “Dat is je zusje, maar ze is dood”. Dit verdriet zal ik nooit vergeten.

Een paar dagen later heeft mijn vader de kleine kist met zijn levenloze dochter lopend naar het kerkhof achter de Pancratiuskerk gebracht. Hij droeg het kistje op zijn handen.
Dit was ook het jaar dat iedere volwassene verplicht een persoonsbewijs bij zich diende te hebben.

Gert, Nardus en Louis in het voorjaar van 1940.
Van links naar rechts Gert, Nardus en Louis in het voorjaar van 1940.

Als kind mocht ik in het voorjaar van 1942 voor het eerst met mijn moeder met de trein mee naar Den Haag, waar mijn opa en oma Kwanten woonden. Het was de eerste en laatste keer dat ik deze oma heb ontmoet. Op 5 april 1942 is ze overleden.

In dit jaar begonnen de Duitsers in Castricum en omgeving aan de bouw van de kustverdediging, de Atlantikwall. Mijn vader werd daar verplicht voor ingeschakeld.


Jaarboek 41, pagina 41

Hij ontving via de Ortskommandant een schriftelijk bevel, waarin stond op welke dag(en) hij zich met paard en wagen op een genoemde plaats diende te melden. De werkzaamheden vonden plaats in de duinen en op het strand. Op het strand behelsden die het plaatsen van rechtopstaande houten palen die bij een eventuele invasie belemmerend moesten werken. Mijn vader moest met een paard de palen verslepen naar de plek waar ze verticaal in het zand werden geplaatst.

Een Duitse soldaat bevestigde een ketting om de paal, mijn vader klakte met zijn tong en het paard trok de paal weg. Op een dag at de soldaat een reep Tjoklat-chocolade op en riep smalend naar mijn vader: “Lekker, lekker”, waarop mijn vader antwoordde: “Ja, van mijn kinderen”. Maar de soldaat lachte hem uit.

Bij de volgende paal zette mijn vader het paard schuin voor de paal en toen de soldaat de ketting had vastgezet klakte mijn vader met z’n tong, het paard zette zich in beweging en trok de paal over de benen van de soldaat. Met twee gehavende benen werd deze afgevoerd. “Lekker Tjoklat”, zei mijn vader tegen hem. Toen hij voor dit incident ter verantwoording werd geroepen, zei mijn vader dat z’n paard was geschrokken van de Duitse vliegtuigen in de lucht. Dit excuus werd aanvaard.

Hakselmolen

De werkzaamheden in de duinen speelden zich af richting Heemskerk, daar waar nu Camping Castricum is gevestigd, en op de Brabantse Landbouw. Bij mooi weer mochten mijn broer Gert en ik mee met paard en wagen.

Boerderij De Brabantse Landbouw.
Boerderij De Brabantse Landbouw. Oude Schulpweg 8 in Castricum. Pentekening Nico Lute. Kijk-Uit kalender 1994. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

We reden dan eerst langs station Castricum, waar mensen werden opgepikt die met de trein uit de kop van Noord-Holland kwamen. In de duinen aangekomen moesten deze mensen palen zagen en voorzien van punten. Deze palen werden gebruikt om loopgraven van een wand te voorzien. Mijn vader had geregeld dat hij de spaanders van het puntenhakken als kachelhout mocht meenemen.

Het werk werd gedaan met een ouderwetse boerenwagen, smal met schuin opstaande zijkanten en houten spaakwielen met metalen banden. De bodem werd vol gelegd met gezaagde palen en daar overheen gooide mijn vader een laag houtspaanders. Na afloop van de werkdag gingen alle passagiers in de wagen zitten en werd er koers gezet naar station Castricum en daarna naar huis. Zo kwam hij aan een geweldige voorraad stook- en gebruikshout.

Op een dag had hij twee rollen prikkeldraad apart gezet en na zijn werk op z’n wagen geladen. Paardendek er overheen en vervolgens gingen mijn broer en ik erop zitten. Zo reden we door de slagboom. Het draad prikte door het paardendek heen in onze billen.

Een prettige bijkomstigheid was dat de mannen uit de kop van Noord-Holland veel vers fruit meenamen.

Mijn moeder heeft alle vorderingsbriefjes bewaard en dat kwam na de oorlog goed van pas, toen mijn vader werd beticht van collaboratie met de Duitsers. Ze kon aantonen dat dat niet op vrijwillige basis was gebeurd.

Behalve boer was mijn vader vrachtrijder en loonwerker met twee paarden. Voor deze paarden gebruikte hij een ‘hakselmolen’. Dat was een strosnijder die nodig was om stro klein te ‘hakselen’ en dat dan te vermengen met haver om zo goed voer te verkrijgen voor de paarden.

Advertentie uit de Schager Courant van 23 februari 1908 met afbeelding van een hakselmolen.
Advertentie uit de Schager Courant van 23 februari 1908 met afbeelding van een hakselmolen.

Ook de Duitse bezetters hadden veel paarden en ‘leenden’ af en toe de hakselmolen. Het was september 1942. Mijn vader dacht zijn hakselmolen nooit meer terug te zien, maar ze brachten hem terug op een moment dat mijn vader niet thuis was. Daarom nam mijn moeder de molen in ontvangst. Mijn broer Gert en ik waren met mijn vader mee met paard en wagen. Bij thuiskomst was mijn vader zeer verrast dat de Duitsers waren geweest en wilde de hakselmolen onmiddellijk veilig in de schuur opbergen. Mijn moeder zei echter dat de koffie al klaar stond. De hakselmolen oefende op mijn broer en mij een onweerstaanbare nieuwsgierigheid uit. Toen ik mijn linkerhand in de machine stopte, draaide mijn broer aan het grote wiel waardoor twee vlijmscherpe messen ronddraaiden. Het gevolg laat zich raden: een van de messen sneed mijn linkerhand van de pink tot de mid- delvinger open. Mijn vader heeft mij met hevig bloedende hand naar dokter Leenaers vervoerd, die gelukkig thuis was. Als blijvende herinnering heb ik tot op de dag van vandaag een zichtbaar litteken.

Evacuatie

In 1943 werden veel mensen uit Castricum verdreven. Evacueren heette dat. Ook bewoners van de Mient, Geelvinckstraat en Ruiterweg moesten hun huis verlaten. Grote delen van de bebouwing werden afgebroken om een vrij schootsveld te verkrijgen.

Ook heerste er een epidemie van kinderverlamming (polio). Daar werd ik ook door getroffen en (ik) lag half verlamd in een bedstee in de voorkamer van ons huis. Ik was getuige van de afbraak van de woningen aan de Ruiterweg, want ik kon dat vanuit mijn bed zien. Toen de afbraak was beëindigd, bleek dat ze precies bij ons huis waren opgehouden.

Na de sloop werd het gebied uitgeroepen tot ‘Sperrgebiet’, maar we mochten er blijven wonen, omdat mijn vader economisch was gebonden aan zijn boerderij. Daardoor kon hij zijn koeien en paarden blijven verzorgen. Wel kregen mijn ouders, naast hun persoonsbewijs, per 1 juni 1943 een ‘Ausweiss’ om aan te tonen dat ze het gebied mochten betreden en bewonen. Ik ben nog in het bezit van die persoonsbewijzen en de bijlagen.

Persoonsbewijs van Klaas Bos.
Persoonsbewijs van Klaas Bos.

Jaarboek 41, pagina 42

Na de zomer van 1943 ging ik voor het eerst naar school. Dat was de fröbelschool aan de Dorpsstraat achter het toenmalige zusterklooster. De lessen werden gegeven door nonnen. Mijn broer Gert, die toen al naar de lagere school ging, heeft mij die eerste dag afgeleverd bij de poort van de fröbelschool.

Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of rooms-katholieke Fröbelschool.
Verzorgingshuis de Hooghe Aert; voordien zusterhuis van Zusters van het arme kind Jezus; rechts achter de kleuterschool St.-Bernadette of rooms-katholieke Fröbelschool. Dorpsstraat 111, 109 in Castricum, 1950. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Dit was ook het jaar waarin er veel illegale praktijken werden gestart, zoals het slachten van vee en stoken van jenever. Allemaal om in de levensbehoeften te voorzien en te gebruiken als ruilmiddel voor andere goederen.

Mijn moeder ging eens per veertien dagen met de trein naar Alkmaar en mijn broer Gert en ik vergezelden haar daarbij. Ze had dan een aangepast korset aan dat opgevuld was met vlees. Ze droeg ook een boodschappenmand met twee flessen jenever erin, die waren afgedekt met speelgoed. Zo wekte ze de indruk van een zwangere vrouw met twee kinderen die een treinreisje maakten. Op deze wijze ontweek ze de controles bij station Alkmaar. In Alkmaar had ze een adres op het Schermereiland, waar ze op een toenmalige scheepswerf haar gesmokkelde goederen ruilde voor carbid en zilveren munten.

Voorbeeld van een ontruimingsbevel.
Voorbeeld van een ontruimingsbevel.

Eind december 1943 kregen mijn ouders het bericht dat ze op stel en sprong hun huis aan de Ruiterweg 57 moesten verlaten. Op 29 december zijn we geëvacueerd naar Schoutenbosch 16. Mijn vader had nog steeds twee paarden, dus met paard en wagen werd het meeste van de huisraad overgebracht naar het nieuwe adres.

De woning Schoutenbosch 16, waar het gezin na evacuatie ging wonen.
De woning Schoutenbosch 16, waar het gezin na evacuatie ging wonen.

Luchtgevecht

Wegens zijn afnemende veestapel heeft mijn vader in de zomer van 1944 een deel van z’n grasland in de Torenstraat (De fijne winkel) gescheurd en ingezaaid met tabaksplanten en suikerbieten.

In de loop van dit jaar werd mijn vader verplicht om zijn paarden aan te melden bij de Duitse bezetters. Daartoe werden ze bij de smederij van Groot in de Schoolstraat voorzien van een ingebrand cijfer of merk op hun hoeven. Mijn vaders woorden ‘Nu zal ik ze wel gauw kwijt zijn’ werden bewaarheid. In de loop van 1944 moest hij zijn paarden inleveren.

Het wonen op Schoutenbosch was geen pretje. Gewend aan een boerderij met ruimte om ons heen, woonden we nu in een rijtjeshuis. Het was een hoekwoning met een brede steeg. Aan de andere kant van deze steeg woonde de familie Bont. Mevrouw Bont was een weduwe met drie kinderen: Rie, Frans en Henk. Ze kwamen van Schulpstet, waar hun huis was afgebroken.


Jaarboek 41, pagina 43

In het voorjaar van 1944 kwam mijn opa van moederskant, opa Kwanten, ook bij ons wonen. Hij was dementerend. Ook was hij zeer katholiek en ging iedere dag ter kerke. Maar dat leidde tot vervelende situaties, want dan dacht hij ’s avonds om acht uur dat hij nog naar de kerk moest, pakte zijn missaal en liep van Schoutenbosch naar de Pancratiuskerk. Toen hij tot de ontdekking kwam dat de kerk gesloten was, ging hij dwalen door het dorp. Diverse keren is hij door politie of Duitsers naar huis teruggebracht als de avondklok al was ingegaan. Omdat er thuis allerlei dingen gebeurden die illegaal waren, zoals slachten en jenever stoken, was deze situatie onhoudbaar en moest opa worden opgenomen in een verpleeghuis in Edam. Daar is hij op 6 juni 1944 overleden. Ironisch genoeg op de dag van de invasie in Normandië.

In augustus van dat jaar waren wij getuige van een luchtgevecht tussen Duitse en geallieerde vliegtuigen ter hoogte van de spoorlijn Castricum-Uitgeest. Wij schuilden in huis en hoorden op een gegeven moment een grote bonk naast ons huis. Er was een tiptank van een vliegtuig in de steeg gevallen. Aan de vorm dachten we dat het een bom was. Gelukkig dus niet, maar de Duitsers hebben met veel machtsvertoon de lege brandstoftank afgevoerd.

Rond die tijd maakte ik de overstap naar de lagere school. Ik kwam in de eerste klas bij juffrouw Kuiper. Verder herinner me ik nog meester Ernst en hoofonderwijzer Van Westen. Het was een schooljaar met veel onderbrekingen in het lesgeven als gevolg van het vorderen van de Augustinusschool voor het onderbrengen van Duitse soldaten.

Thuis werden we op deze ‘vrije’ dagen ingeschakeld voor het verwerken van de geoogste tabak en suikerbieten. Stroop en sigaretten werden verkocht, geruild of zelf gebruikt. Van de overgebleven pulp van de suikerbieten werden drie varkens gevoerd die, ongeregistreerd, werden vetgemest om te worden geslacht. Op een dag hadden de varkens zichzelf een weg naar buiten gebaand en liepen op de Ruiterweg. Drie passerende Duitse soldaten, oh ironie, hebben mijn vader geholpen deze ‘zwarte’ varkens terug te drijven.

Eind 1944 kregen mijn ouders toestemming om terug te keren naar Ruiterweg 57. De verhuizing vond plaats met een handkar. Op 4 december zijn we daar weer gaan wonen, met in ons kielzog de familie Bont die z’n intrek nam op nummer 55. Een broer van mijn vader, Piet Bos, is op of omstreeks die tijd op nummer 59 gaan wonen met zijn verloofde Jannetje Prins, een weduwvrouw met haar zoon Piet Ent.

Eind 1944 mocht het gezin weer terug naar het vertrouwde huis aan de Ruiterweg 57.
Eind 1944 mocht het gezin weer terug naar het vertrouwde huis aan de Ruiterweg 57.

Het Sinterklaasfeest van 1944 hebben we dus gevierd op mijn geboorteadres. We mochten dan ’s avonds ons stoeltje zetten en vonden daar op 6 december in de ochtend onze cadeaus. Als onwetend kind verwonderde ik me over het feit dat het ontvangen kleurboek al grotendeels was ingekleurd. Dit opmerkende zei m’n moeder dat Zwarte Piet dat als voorbeeld al had gedaan. Vele jaren later heb ik gehoord dat het een oud kleurboek was van een van de kinderen Bont, maar wegens gebrek aan middelen hadden m’n ouders toch wat kunnen regelen voor ons.


Jaarboek 41, pagina 44

Voor de kerstdagen had mijn moeder op de zwarte markt cacao gekocht. Dit bleek bij verwerking tot chocolademelk gemalen dakpannen te zijn, dus waardeloos en zonde van de gebruikte melk. De verkoper kwam een dag voor kerstmis aan mijn vader vragen of hij voor hem een konijn kon slachten. Mijn vader was daar handig en vermaard in. De man leverde het konijn af en mijn vader slachtte een kat en gaf die als bout terug. Quitte dus.

Hongerwinter

In deze verschrikkelijke hongerwinter trokken een broer van mijn vader (Jan) en zijn zoon Gerard ook bij ons in. Ze kwamen lopend vanaf Santpoort met een karretje dat was gemaakt van een oude kinderwagen. In de kar hun lijfgoed en een geit. De geit heeft de oorlog niet overleefd. Het bleek nog een hele onderneming om kar en geit over het Noordzeekanaal te krijgen. De Velserpont was uit de vaart wegens gebrek aan steenkolen. Met roeiboten werd door Rijkswaterstaat de pontverbinding provisorisch onderhouden. De vrouw van Jan en zijn dochter bleven in Santpoort achter. Op deze manier hadden die dubbele bonkaarten voor voedsel en konden vader en zoon bij ons aanschuiven.
Doordat Jan als boerenknecht bij ons was ingeschreven, werd hij gevrijwaard van verplichte arbeidsdienst in Duitsland.

Eind december 1944, begin 1945, werden van de spoorverbinding Alkmaar-Uitgeest de rail (één spoor) en koperen bovenleiding (twee sporen) verwijderd. Vanuit ons huis konden we die werkzaamheden volgen. Ze werden uitgevoerd door Poolse krijgsgevangenen die beestachtig door de Duitsers werden behandeld. De metalen werden afgevoerd naar Duitsland om omgesmolten en gebruikt te worden voor de oorlogsindustrie. De houten dwarsliggers werden op stapels langs het grindbed gezet. Mijn vader heeft met z’n broer Jan in nachtelijke uren veel van deze bielzen gestolen om als kachelhout te dienen.

In de voortuin van ons huis hadden de Duitsers een gecamoufleerde schuilplaats gemaakt voor een bewapende commandowagen. Vanaf deze plek konden ze snel de Ruiterweg, Geelvinckstraat en Mient bereiken. Op een zeker moment kwam mijn vader thuis met een postduif in een kleine kooi. Aan zijn poten had hij een kokertje met dun blanco papier en instructies. Mijn neef Gerard was een begaafd tekenaar en heeft toen een schets gemaakt van de gecamoufleerde schuilplaats. De duif is losgelaten en hopelijk naar Engeland gevlogen.

De oude boerderij van Klaas Bos aan de Ruiterweg 59 (links). Achter het meest rechtse raam (tussen boom en nummer 57) zat een verborgen schuur, die tijdens de oorlog werd gebruikt voor onder andere jenever stoken, slachten en het herbergen van onderduikers.
De oude boerderij van Klaas Bos aan de Ruiterweg 59 (links). Achter het meest rechtse raam (tussen boom en nummer 57) zat een verborgen schuur, die tijdens de oorlog werd gebruikt voor onder andere jenever stoken, slachten en het herbergen van onderduikers.

De barre winter was ook de tijd van de hongertochten. Veel stedelingen trokken naar de kop van Noord-Holland om voedsel te kopen. De oudste zuster van mijn moeder woonde met man en een groot gezin in Rotterdam. De jongste zoons trokken met een bakfiets naar het noorden en overnachtten dan in Warmond waar ook familie woonde. De jongens kwamen de tweede nacht bij ons in Castricum slapen om vervolgens naar Barsingerhorn te gaan waar ze een adres hadden voor voedsel. De terugweg ging dan weer via Castricum en Warmond naar Rotterdam.

Al snel was bekend bij andere reizigers dat er bij ons kon worden overnacht. Dat gebeurde dan in de hooibarg waar ze hun karren konden stallen en in het hooi gingen slapen. Een ieder moest wel z’n eventuele rookwaren en lucifers inleveren vanwege het brandgevaar.

De hongertochten werden uitgevoerd door zeer jonge mannen, vrouwen en oudere mensen. Alle mannen binnen een bepaalde leeftijdsgroep waren ingezet voor arbeid in Duitsland of ondergedoken. Een zeer schrijnend geval was dat van een vrouw die met haar dochter en oude vader op de heenweg bij ons overnachtten. Op de terugweg keerden zij huiswaarts met de onderweg overleden oude man, gewikkeld in een dekzeil, boven op hun vergaarde lading.

Bevrijding

Op het einde van de hongerwinter waren ook onze eigen voorraden op en heeft vader een pink (jonge koe) van stal gehaald en geslacht. Dit dier stond echter genoteerd in het zogenaamde veeboekje, waarin alle levende have was vermeld. Mijn vader heeft het in de kachel gegooid en is naar de betreffende instanties gegaan met het verhaal dat bij een huiszoeking het veeboekje was meegenomen. Hij moest toen voor een duplicaat opgeven welk vee hij bezat. Uiteraard is de pink daar niet bij genoemd.

Bij ons huis lag een stapel gezaagd brandhout van de gestolen bielzen. Opeens merkte vader dat er ’s nachts hout werd gestolen. Hij heeft toen in een bovenliggend stuk een gat geboord en daarin een overgebleven patroon van z’n ingevorderde jachtgeweer gestopt. Een dag later hoorden we dat bij een buurtgenoot de kachel was ontploft …

Op een zonnige koude dag lag er sneeuw en zijn mijn broer Gert en ik gaan sleeën op het duin bij de hoek VinkebaanBakkummerstraat. Een oudere Duitse soldaat heeft ons toen bevolen om wat houten kisten met onze slee te vervoeren van een voorraadbunker naar een geschutsopstelling tegenover de Sifriedstraat. Vlakbij het einddoel viel een kist van de slee en brak open. Tot onze verbazing zagen we dat er granaten uitvielen. We moesten het karwei echter afmaken en zijn daarna met de schrik in de benen huiswaarts gegaan.

Gert en Nardus op de slee die op last van de Duitsers ook werd gebruikt voor het vervoer van houten kisten met munitie.
Gert (links) en Nardus op de slee die op last van de Duitsers ook werd gebruikt voor het vervoer van houten kisten met munitie.

Op 3 maart kwam een broer van mijn moeder met zijn vrouw om bij het bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout. Op 8 maart werd haar oudste broer, een verzetsstrijder, gefusilleerd op de Leusderheide. Zij verloor twee broers en een schoonzus in minder dan een week.


Jaarboek 41, pagina 45

Mijn vader had in zijn verborgen schuur een paard staan. Hoe hij aan het dier is gekomen weet ik niet meer. Wel dat vlak voor de bevrijding dit paard door verraad is opgehaald door de Duitsers en dat hij toen niets meer had dan wat schamele koeien en z’n gezin.

Op 5 mei kwam dan eindelijk de bevrijding. Op die dag heeft mijn vader de Nederlandse vlag uitgestoken terwijl de Duitsers nog over de Ruiterweg liepen en reden. Pas op 8 mei kwamen de Canadese bevrijders door Castricum gereden. Ik heb ze door de Dorpsstraat zien rijden.

Intocht van de bevrijders bij het gemeentehuis van Castricum op 8 mei 1945. Ook Nardus was hier getuige van.
Intocht van de bevrijders bij het gemeentehuis van Castricum op 8 mei 1945. Ook Nardus was hier getuige van.

Op de terugweg naar huis was er op de hoek van de Dr. Leenaersstraat en de Jacob Catsstraat een volksopstootje. Daar werden namelijk Nederlandse vrouwen, die met Duitsers waren omgegaan, kaalgeschoren. Toen ik dat bij thuiskomst aan mijn moeder vertelde zei ze: “De Duitse duivels zijn verdreven, de Hollandse hufters zijn opgestaan.”

Het was ook nog opmerkelijk dat op 8 mei 1945 een tank van de geallieerden in onze steeg stopte en men met een stafkaart nog eens de situatie betreffende de schuilplaats kwam bekijken. Mijn moeder heeft de soldaten getrakteerd op bekers met melk. Dat was alles wat ze had om als dank aan de bevrijders te schenken.

In het voorjaar zijn we in familieverband begonnen met het bikken van stenen van de in 1943 afgebroken huizen aan de Ruiterweg. We hebben na de oorlog vele duizenden stenen kunnen hergebruiken bij de bouw van een nieuwe schuur met stallen achter de boerderij.

In de zomer na de bevrijding is mijn vader naar het oosten van het land gereisd om paarden te kopen. Daar waren ze al langer bevrijd en hij had gehoord dat er paarden te over waren. Met het weinige openbaar vervoer dat voorhanden was, is hij uiteindelijk in Didam en omgeving gekomen en heeft daar twee paarden gekocht van het zilvergeld dat in de oorlog gespaard was en zijn waarde hield. Het door de Duitsers verstrekte bezettingsgeld was niets meer waard.
Lopend met de paarden aan zijn hand is hij teruggekomen en (hij) heeft daar vier hele dagen over gedaan. Mijn vader is nog steeds mijn held.

De oorlog heeft me mijn kinderjaren ontnomen. Ik heb er een afkeer van uniformen aan over gehouden. En (ik) accepteer het niet als men mij belemmert in mijn vrijheid.

Nardus Bos

18 september 2023

Hengelsport Vereniging Castricum (Jaarboek 41 2018 pg 31-39)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 31

Hengelsport Vereniging Castricum 90 jaar

Logo Hengelsport-vereniging 'Castricum'.
Logo Hengelsport-vereniging ‘Castricum’.

Het verenigingsleven nam aan het einde van de 19e eeuw een grote vlucht. Liefhebbers van de hengelsport bleven niet achter. Rond 1890 waren er in Amsterdam al zo’n 25 baarsvisclubs actief.
In 1906 werd de landelijke Algemene Hengelaars Bond AHB opgericht. Dit om tegenwicht te bieden tegen de aangekondigde visserijwet, waarin de sportvissers achtergesteld zouden worden ten opzichte van de beroepsvisserij.

Op 28 november 1926 werd de ‘Hengelaarsvereeniging Castricum en Omstreken’ opgericht. In 2018, dus ruim 90 jaar geleden, een mooi moment om terug te blikken.

De oprichting

Gijsbertus Casteele was een Amsterdamse sportvisser die, omdat hij bij Duin en Bosch ging werken, in 1909 naar de Zeeweg nummer 7 te Castricum verhuisde. Hij is tot 1955 secretaris geweest.
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de club schreef hij een verslag over het ontstaan van de vereniging, waaruit het volgende is ontleend.

“Hij zag in Castricum maar weinig liefhebbers van het vissen. Het bij veel Amsterdammers beroemde viswater Groot-Limmerpolder werd bijna niet gebruikt. In 1925 werd de Schulpvaart gebaggerd. Jongens, die op het Stet stekeltjes aan het vangen waren, zagen ‘zulke grote vissen’ zwemmen en boven het water uitspringen. Liefhebbers van het vissen ontdekten inderdaad grote karpers die op de zandbodem waren afgekomen. Er werd vanaf die tijd veel gevist. Er waren geluksvogels die met meer dan tien bovenmaatse karpers thuis kwamen.

De Schulpvaart in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

De pachter van het visrecht de beroepsvisser heer Dirkson stuurde echter de Rijkspolitie op de vissers af om ze te doen stoppen. De Schulpvaart was een openbaar vaarwater, net als de rest van de Groot-Limmerpolder.
Bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1921 viel het echter onder een uitzonderingsbepaling en er was een vergunning nodig om daar te mogen vissen.

Enkele hengelaars staken de koppen bij elkaar. Men moest een hengelsportvereniging oprichten want collectief viel meer te bereiken dan individueel. Iedereen die men wel eens met een hengel had zien lopen, werd dus benaderd en heel wat van deze liefhebbers verklaarden zich bereid om lid te worden van een op te richten vereniging.
Op 25 november 1926 had de oprichtingsvergadering van ‘Hengelaarsvereeniging Castricum en Omstreken’ plaats in hotel De Rustende Jager.

Daar werd het eerste bestuur gekozen bestaande uit:

  • J. Mulder, voorzitter;
  • J.F. Rommel, tweede voorzitter;
  • G. Casteele, secretaris;
  • J. Kijzers, tweede secretaris;
  • F.A. Metzer, penningmeester;
  • J.P. Baas, commissaris;
  • J.G. Ehrenfeldt, commissaris.

Van de in 1908 opgerichte Haagse Hengelaarsvereniging had men een huishoudelijk reglement ontvangen dat in klein comité al pasklaar gemaakt was voor de jonge vereniging. De contributie werd vastgesteld op 10 cent per week, te innen per drie maanden bij vooruitbetaling. Daarnaast zou men een entree-geld van 2,50 gulden moeten betalen. Verder was men unaniem van mening dat de vereniging zich moest aansluiten bij de Algemeene Hengelaars Bond.

De eerste opdracht voor het bestuur was te zorgen dat de leden een goed viswater kregen. Het bestuur ging eens praten met de heer Dirkson, die aanvankelijk niet bereid bleek om iets van zijn water af te staan. Na heel veel praten en onderhandelen lukte het Casteele en Kijzers uiteindelijk op 11 mei 1927 om een stuk van de Schulpvaart, vanaf het Bakkummer Stet tot aan de Hooge Brug in de Uitgeesterweg, te pachten.


Jaarboek 41, pagina 32

Voor het drie kilometer lange viswater werd een pacht betaald van 50 gulden per jaar en daarnaast moest er nog over een periode van vier jaren jaarlijks 60 gulden extra worden betaald als vergoeding voor de pootvis die Dirkson had uitgezet.

Het viswater in de Groot Limmerpolder tijdens het jaar 1937.
Het viswater in de Groot Limmerpolder tijdens het jaar 1937.

Na twee jaar kwam hier verandering in nadat voorzitter Mulder de Visserij inspectie in Den Haag had geraadpleegd. Hetzelfde stuk water moest toen worden gepacht tegen een vergoeding van 1 gulden per lid bij een maximum van 50 uit te geven vergunningen. Daarnaast was de vereniging verplicht een bedrag van 0,50 gulden per vergunning over te maken aan het polderbestuur om jonge vis in het water uit te zetten. In 1927 werd besloten om het café ‘Duin en Bosch’ van de heer Metzer als clublokaal te gaan gebruiken. Op 15 september 1928 werd dit café door brand verwoest, waarbij ook de kas van de vereniging, inhoudende ruim 50 gulden in vlammen opging.

Algemeene Hengelaars Bond.
Algemeene Hengelaars Bond.

Vanaf 1932 tot ongeveer 1970 was de lunchroom van Ben Kuilman aan de Van der Mijleweg het clublokaal, wat duidelijk getoond werd door het groene bordje naast de deur met daarop een baarsje en de tekst ‘Algemeene Hengelaars Bond / Bondscafé’.

Periode 1926 tot 1948

Tot 1948 beschikte de vereniging alleen over het viswater in de Groot-Limmerpolder. Deze polder beviste men samen met Hengelsportvereniging Limmen (opgericht 1931) en De Sander (opgericht 1935) in Akersloot. Een groei van de vereniging was onmogelijk vanwege de bepaling dat de Castricumse vereniging maximaal 50 visvergunningen voor de Groot-Limmerpolder mocht uitgeven; een bepaling van het Polderbestuur die tot 1982 in stand werd gehouden en bedoeld was om niet te veel mensen tot de landerijen toegang te geven.


Jaarboek 41, pagina 33

In de overeenkomst van 1939 staat het volgende: “De besturen der hengelvereenigingen hebben te waken tegen het stroopen door hun leden, het meenemen van vreemden (niet-ingezetenen, niet-leden) en jongens. In het hooiland mag niet geloopen worden. Het houden van hengelconcoursen is in de wateren van den polder verboden.”

Vaak was het niet eens mogelijk om zomaar ergens te gaan zitten en je hengeltje uit te gooien. De grasbermen waren verpacht en de pachter wilde daar soms geen publiek op hebben. Na de aanleg van de Zeeweg (N513) van Bakkum naar Limmen moest de vereniging voor het betreden van het gras langs de Schulpvaart bij de Grote Bocht en bij de Limmervoort een looprechtvergunning van de Provincie hebben.

De grote bocht in de Schulpvaart.
De grote bocht in de Schulpvaart. Schilder Nico Lute. Foto Jacques Schermer. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In deze beginperiode van de vereniging was het vissen beperkt tot de Groot-Limmerpolder en was men, net als de eerste Amsterdamse visclubs (visclubs waren baarscolleges genaamd), bezig met het houden van viswedstrijden op baars en de gezelligheid van het samenzijn in het clublokaal. De eerste baarswedstrijd werd in maart 1927 gehouden in de Egmondervaart.

Voor hun hengelmaterialen konden ze vanaf 1934 terecht bij de hengelaar Jan Heideman, die in zijn manufacturenzaak aan de Dorpsstraat 69 ook visspullen ging verkopen.

De Winkel van Jan Heideman.
De Winkel van Jan Heideman. Dorpsstraat 69-71 in Castricum, 1943. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Dat het houden van een baarswedstrijd in die tijd een serieuze zaak was, blijkt uit de wedstrijd op 6 december 1936 ter gelegenheid van het 10-jarig jubileum van de vereniging. Men viste in de Ringvaart te Heerhugowaard met een gezamenlijke reis per autobus vanaf De Rustende Jager en de lunchroom van Ben Kuilman. Dat het binnenwater in Noord-Holland toen anders was dan nu, blijkt uit het gegeven dat men niet als aas een worm maar de steurkrab (een brakwater garnaal) gebruikte. Na de wedstrijd werden in de lunchroom van Ben Kuilman, onder het genot van enige consumpties, de wisselmedaille en de prijzen in de vorm van hengelsportgereedschap uitgereikt.

De baarsvissers op 6 december 1936 tijdens de wedstrijd wegens het 10-jarig bestaan.
De baarsvissers op 6 december 1936 tijdens de wedstrijd wegens het 10-jarig bestaan. Van links naar rechts voorste rij A. Hogenstijn, J. Zentveld, G. Casteele, K. Welsenes, J. Kijzers, C. Borst, C. Nijman, J. Zonneveld, L. Eggers en C. Orij; achterste rij J. Vessies, H. Heideman, H. Eikhof, P. Bleijendaal, D. Hoogland, E.C. van der Vijgh, W.T. Martens, G. Schermer, Chr. de Geer, C. Brakenhoff, A. van Weenen en G. van Straaten.

Tijdens de eerste oorlogsjaren ging het verenigingsleven nog gewoon door. Voor het houden van een ledenvergadering moest er sinds 21 juni 1940 toestemming worden verleend door de politie, waarbij de locatie, het aantal deelnemers, de tijd en de agenda moesten worden overlegd. Op 12 juli 1942 hield men een gezamenlijke visdag in het kanaal bij De Stolpen. ’s Morgens vroeg vertrok men toen per fiets vanaf Kuilman naar het station in Alkmaar. Van daar ging de reis met de bus naar De Stolpen.

Bakkerij en hotel restaurant Kuilman.
Bakkerij en hotel restaurant Kuilman. Van der Mijleweg 22-24 in Bakkum. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In december 1942 werden de leden aangeschreven met de vraag of ze per 1 januari 1943 nog lid wilden blijven, want bijna alle leden waren toen vanwege de evacuatie vertrokken naar elders.

Pas in 1946 begon er weer leven in de club te komen. Het visrecht van beroepsvisser Dirkson was op 1 april 1945 verlopen en de Castricumse hengelaars hebben er toen


Jaarboek 41, pagina 34

niet achteraan gezeten om zelf het visrecht in de polder te verwerven, want men had vlak na de oorlog wel andere zorgen.

Hengelsportvereniging Limmen had haar zaakjes blijkbaar beter voor elkaar: zij verwierf het visrecht op schubvis terwijl vishandel Gebroeders Dil uit Akersloot het visrecht op aal en zeelt in handen kreeg.

Voor de Castricumse vereniging betekende het uiteindelijk dat ze voor de Groot-Limmerpolder weer slechts 50 visvergunningen mocht gaan uitgeven. Dit was de Castricumse voorzitter Gerrit Terol een doorn in het oog en had jaren van onmin tussen beide verenigingen tot gevolg. Want wie in Castricum lid wilde worden, moest wachten tot er iemand zijn lidmaatschap opzegde of kwam te overlijden. In 1948 had de club al 50 leden. In het contributieboek van dat jaar staat bij de nieuwe leden C.L. Bedeke en O.P. Bleijendaal de aantekening ‘voor eigen risico’. Het was namelijk niet zeker of ze wel een visvergunning zouden krijgen.

Periode 1948 tot 1956

Tijdens de bezetting was er door de Duitsers een tankgracht van Bakkum tot aan Egmond aangelegd. Na de bevrijding wilden de eigenaren natuurlijk hun weilanden weer terug en werd de tankgracht gedempt. Wegens gebrek aan voldoende zand bleven een paar stukjes van deze tankgracht gespaard. In Bakkum-Noord ligt er aan de Bleumerweg (kadasternummer 124 in sectie A) nog een stukje met de naam ‘Tankval De Kroft’.

Op voorstel van het lid Piet van Duin zou men proberen de tankval te pachten om hierin karpers uit te zetten. Begin maart 1948 brachten vier bestuursleden een bezoek aan de eigenaar Reinier Duijn. De tankval was al verpacht aan een inwoner van Limmen. Maar Reinier wilde wel eens met deze pachter gaan praten. Deze heren zijn het eens geworden, zodat de vereniging de tankval kon huren voor zes jaar en zes optiejaren. Hiermee hadden de Castricumse hengelaars er een stuk viswater bij en konden er nieuwe leden worden toegelaten.

Op 31 maart 1949 zette de vereniging 400 edelkarpertjes en 100 zeeltjes uit. Met de bevissing werd gewacht totdat de karpers de wettelijke maat van 35 cm hadden bereikt. Op voorstel van voorzitter Gerrit Terol plaatste men er een bord ‘Verboden te vissen AHB’.

Op zondag 11 juni 1950 werd er een eerste proefwedstrijd gehouden waaraan 33 leden deelnamen. Toen ving men 137 karpers die allemaal ondermaats waren. De winnaar was Theo de Graaf die 19 karpertjes ving.

Op zondag 17 juni 1951 werd de tweede karperwedstrijd gehouden met 44 leden. Die keer ving men 27 karpers waarvan er negen bovenmaats waren. Om de prijzen moest worden geloot, want er waren vijf deelnemers die ieder twee karpers vingen: Jan Immink, Arie van Weenen, Feije Tiemstra, Cees Bedeke en Willem Rozing.

Bij het huren van de tankval was gebleken dat de hengelsportvereniging geen formele status als rechtspersoon had, omdat ze niet Koninklijk goedgekeurd was. Bij Koninklijk besluit van 4 oktober 1955 werden de statuten van ‘Hengelsportvereniging Castricum’ (afgekort HVC) goedgekeurd en kon ze als een volwaardige vereniging verder.

Het verenigingslogo van de Hengelsportvereniging anno 1956.
Het verenigingslogo van de Hengelsportvereniging anno 1956. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In gevolge daarvan trad in 1956 het oude bestuur af en werd er een volledig nieuw bestuur gekozen. Volgens de nieuwe statuten waren er ook aspirantleden van 8 tot 14 jaar en juniorleden van 14 tot en met 17 jaar mogelijk. Als viswater voor de aspiranten en junioren was alleen tankval De Kroft aan de Bleumerweg beschikbaar. Het deelnemen aan de wedstrijden was voorbehouden aan de seniorleden van 18 jaar en ouder. Het zal zeker met het cafébezoek na de wedstrijden te maken hebben gehad.

Periode 1956 tot 1966

In deze periode werden er in Castricum veel nieuwe woonwijken gebouwd en diverse vijvers gegraven voor de waterafvoer en verfraaiing van de buurt. De eerste vijver was die aan de Helmkade, waar vooral de Castricumse jeugd een hengeltje uitgooide.

Helmkade met zicht op woningen aan de Schelgeest.
Helmkade met zicht op woningen aan de Schelgeest. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

In deze periode was er één hengelsportwinkel, namelijk van Siem Swart aan de Dorpsstraat 41.

Siem Swart in de deur van zijn hengelsportwinkel artikelen aan de Dorpsstraat.
Siem Swart in de deur van zijn hengelsportwinkel artikelen. Dorpsstraat 41 in Castricum, 1960. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1962 verkreeg de vereniging het visrecht in de pas gegraven vijver aan de Hendrik Casimirstraat. Er werden jaarlijks 80 kilogram tweezomerige pootkarpers in uitgezet. De vijver werd met gaas afgesloten van de overige vijvers en zo ontstond er een ware karperput. Het vissen in de Casimirvijver was toen nog voorbehouden aan de seniorleden en gebonden aan een groot aantal regeltjes. Er mochten in die vijver maximaal tien hengelaars tegelijkertijd vissen. De gepensioneerden mochten er bijvoorbeeld niet vissen op zaterdagen, zondagen en werkdagen na 18 uur.De dinsdagmiddag was gereserveerd voor de middenstanders, die dan hun winkel sloten.

Vijver met vissende mensen aan de Hendrik Casimirstraat.
Vijver met vissende mensen aan de Hendrik Casimirstraat. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Het vissen onder de ogen van de omwonenden lokte natuurlijk ook klachten uit, die via de gemeente op het bord van de hengelsportvereniging werden gedeponeerd. In een brief van 19 juni 1962 staat:

  • “Op de zondagen 3 en 10 juni bevond zich bij de vijver een hengelaar die een luid spelende draagbare radio bij zich had, welke een hinderlijk lawaai veroorzaakte;
  • Het geheel wordt ontsierd door urinerende vissers;
  • Op 11 juni raakte een der zwanen verward in een vislijn.”

Op de naleving van de regels werd toezicht gehouden door twee leden die als controleurs werden aangesteld: Henk Serlijn en Cor Bartling.


Jaarboek 41, pagina 35

Op overtredingen stonden ook behoorlijke sancties. Vooral de heer Bartling was fanatiek, wat hem niet geliefd maakte bij zijn clubgenoten. Barend Kappers werd voor een maand geschorst, omdat hij een ondermaatse karper in zijn leefnet had. Feije Tiemstra (74 jaar) werd twee maanden geschorst wegens onbehoorlijk gedrag, terwijl Piet van Kessel met royement werd gedreigd vanwege het geluidsniveau van zijn draagbare radio. Zelfs het zeer gewaardeerde erelid Jan Korver (67 jaar) kreeg een schorsing vanwege het incident met de bewuste zwaan, die overigens een uurtje later door twee andere hengelaars van het snoer was verlost. De ‘slachtoffers’ konden nog wel in beroep gaan bij voorzitter Gerrit Terol, maar je had bij hem weinig in te brengen.

Gerrit Terol drukte zijn stempel op de vereniging; hij was voorzitter van 1937 tot 1956 en van 1959 tot 1974.
Gerrit Terol drukte zijn stempel op de vereniging; hij was voorzitter van 1937 tot 1956 en van 1959 tot 1974.

Aan de Castricumse jongeren had de vereniging nog steeds niets te bieden anders dan het viswater aan de Bleumerweg. Het vissen werd bij de jeugd steeds populairder, omdat er nu ook vijvers lagen langs de Kastanjelaan, de Anna Paulownastraat en de Jan van Nassaukade, waar ze ook de door de vereniging uitgezette karpertjes konden vangen.

De jeugd had geen begrip van en voor het vergunningenstelsel en viste illegaal de vis uit de vijvers. Politieman Jacob Kloos, zelf ook een hengelaar, stuurde wel eens vissende kinderen weg bij de vijvers als hij op zijn motorfiets met zijspan langs kwam rijden. Maar dat was met zoveel jeugd natuurlijk niet vol te houden.

Advertentie Piet van Kessel.
Advertentie Piet van Kessel.

De hengelsport werd steeds populairder en de vereniging groeide naar 125 leden in 1965. Hengelsportwinkelier Siem Swart stopte in 1966 met zijn winkel. In dat jaar startte Henk Nuijens aan de Dorpsstraat 12 een winkel voor tuinbenodigdheden en hengelsportartikelen. Ook Piet van Kessel breidde zijn schoenenwinkel aan Bakkummerstraat 108 uit met hengelsportartikelen. De schoenmaker was geliefd bij zijn hengelsportklantjes die hij met raad en daad bijstond en daar ook rustig alle tijd voor nam. Hij stond vaak op straat over het vissen te praten, terwijl zijn vrouw de honneurs in de schoenenwinkel waarnam.

Vissen in het Meertje van Vogelenzang

In 1933 was mede in het kader van de werkverschaffing aan het eind van de Haagscheweg in Bakkum-Noord het Meertje van Vogelenzang gegraven. Met het vrijkomende zand werd de Zeeweg doorgetrokken naar Limmen en een viaduct over het spoor aangelegd.

Het PWN zette karpers en andere vis in het meertje uit. De vissen deden het geweldig op de verse bodem, maar hengelen was er ten strengste verboden. Beroepsvisser Van den Kommer uit Uitgeest werd door PWN regelmatig ingeschakeld om er vissen te oogsten. Rond 1960 had het PWN karpers uitgezet in de infiltratiekanalen aan de Van Oldenborghweg als proef om de bodem doorlaatbaar te houden. Maar de karpers bleken niet bestand tegen het gechloreerde water in de infiltratiekanalen. Het PWN verhuisde ze daarom maar naar het Meertje van Vogelenzang. De grote karpers in het meertje trokken veel publiek dat de vissen kwam voeren; het meertje stond al gauw bekend als de Karpervijver.

Het Meertje van Vogelenzang.
Het Meertje van Vogelenzang. Ook bekend als de Karpervijver. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Ook bij de hengelsportvereniging werd er al vele jaren met begerige ogen naar dit prachtige viswater gekeken. Voorzitter Gerrit Terol, die werkzaam was bij het pompstation, wist het bij zijn PWN-superieuren in Bloemendaal voor elkaar te krijgen dat de vereniging in 1966 visvergunningen voor het Meertje van Vogelenzang mocht gaan uitgeven. Voor deze zogenaamde machtiging betaalde men toen 350 gulden per jaar.

De Kamer voor de Binnenvisserij maakte echter bezwaar, want de prijs was gezien de grootte van het water veel te hoog. De Kamer zou slechts toestemming verlenen als het huurbedrag tot 175 gulden zou worden teruggebracht. Dat men dit unieke viswater kon verwerven, was zo belangrijk dat de vereniging wel akkoord ging met de machtiging van 350 gulden.

Omdat het vissen in het meertje vanaf de oevers onmogelijk was, moesten er eerst de nodige vissteigers komen. Het toenmalige bestuur en een aantal enthousiaste leden staken vele vrije zaterdagen en avonden in het bouwen van tien vissteigers rondom het meertje. Deze eerste steigers werden gemaakt van eiken boomstammetjes afkomstig uit het duinterrein die door Olof Bleijendaal (tweede penningmeester van de club van 1956 tot 1996 en tevens terreinwerker bij PWN) vakkundig werden geschild.

Kees Bedeke sr. tijdens de aanleg van vissteigers in het duinmeer.
Kees Bedeke senior tijdens de aanleg van vissteigers in het duinmeer.

Op 1 juni 1966 kon de visserij in het duinmeertje van start gaan. Vissen in het meertje was alleen toegestaan aan de leden van de vereniging die 18 jaar of ouder waren


Jaarboek 41, pagina 36


en bovendien ingezetenen van de gemeente Castricum moesten zijn. De eerste jaren (1966 tot 1974) werden er fenomenale vangsten gedaan. Hengelsportwinkelier Piet van Kessel kon toen regelmatig hengelaars noteren voor de toenmalige ‘Kanjerkoningcompetitie van de KRO’ met karpers groter dan 90 cm en palingen groter dan 100 cm.

Jan Veldt met een karper bij het duinmeertje.
Jan Veldt met een karper bij het duinmeertje.

De visserij in het Meertje van Vogelenzang was zo geliefd dat de vereniging in 1967 de grens van 200 seniorleden overschreed. De overgrote meerderheid van de leden kwam niet in aanmerking voor een visvergunning van de Groot-Limmerpolder. Die was immers voorbehouden aan de eerste 50 leden met de oudste rechten. Dat was natuurlijk niet vol te houden en de 50 poldervergunningen werden toen gesplitst in 50 zomervergunningen en 50 wintervergunningen. Bij de uitgifte van die vergunningen gold het principe ‘Wie het eerst komt, wie eerst het eerst maalt’.

De periode 1968 tot 1983

Het vissen in de Casimirvijver was voorbehouden aan de seniorleden en de Castricumse jeugd liet men haar gang gaan in de andere vijvers. Dit leidde tot ongewenste situaties, want in een brief uit 1967 van Klaas Rond (secretaris van 1967 tot 1985) aan de gemeente Castricum staat het volgende: “Gezien het feit dat door de jeugd van Castricum (5 tot 20 jaar) op ongehoorde wijze gewerkt wordt aan de totale vernietiging van de door ons opgebouwde visstand en het vernielen van de plantsoenen rond de gemeentelijke vijvers, willen wij de jeugd van 8 tot en met 17 jaar onderbrengen in een jeugdafdeling van onze vereniging. Wij willen deze aspiranten een eigen jeugdbestuur geven, waarvoor wij reeds van vijf jonge leden een toezegging hebben gekregen. De HVC wil trachten in samenkomsten met de jeugd door het geven van goede voorlichting over de hengelsport en dergelijke te bereiken dat ze weten hoe ze zich hebben te gedragen aan de waterkant.”

Dit viel bij de gemeente in goede aarde en de vereniging verkreeg per 1 januari 1968 het volledige visrecht in alle Castricumse vijvers. Er kwam een jeugdafdeling met een eigen bestuur, bestaande uit jonge seniorleden:

  • voorzitter Cor Nuijens (met Huug Korsman als tweede voorzitter);
  • secretaris Ber Veldt;
  • penningmeester Jan Veldt;
  • commissaris Piet ten Wolde, Ton Res, André Meselaar en Henk Serlijn.
De prijzen op het Kooiplein.
De prijzen op het Kooiplein; met map Cor Nuijens, knielend Jan Veldt en Ber Veldt.

Na een berichtje in de plaatselijke krant kon men al op 12 mei 1968 het 100e jeugdlid noteren. In dat eerste jaar zou het aantal jeugdleden nog verder oplopen tot maar liefst 496.

Om de jeugd de kunst van het vissen bij te brengen werd er op 25 mei 1968 een instructiebijeenkomst gehouden in de Juliana van Stolbergschool. De opkomst was die middag al bijzonder groot.
Er werd besloten om jaarlijks vijf viswedstrijden voor de jeugd te organiseren. De jeugdleden werden met een convocatie voorzien van reclame van sponsors voor iedere wedstrijd uitgenodigd.

Voor de viswedstrijden verzamelde de jeugd zich zaterdagochtend om kwart voor zeven op het Kooiplein waar na afloop ook de prijsuitreiking werd gehouden. De stoet begaf zich onder de hoede van acht controleurs naar het strijdperk (de vijvers aan de Van Speykkade en de Beethovensingel).

In de krant van 11 juni 1968 staat het volgende verslag van de eerste jeugdviswedstrijd: “Op 8 juni 1968 werd door niet minder dan 65 jeugdige leden van de Hengelsportvereniging Castricum deelgenomen aan een grote viswedstrijd aan de Van Speykkade. Na een spannende strijd, waarbij het ging om zoveel mogelijk visjes te vangen, werd C. Tak eerste met in totaal 17 visjes. J.M. Benard werd tweede, D. de Bood derde en H. Serlijn vierde. Na afloop van dit zeer geslaagde visfestijn werden de jeugdige vissers getrakteerd op ijs.”

De eerste jeugdviswedstrijd bij de Van Speykkade; de toeschouwer is Lou Veldt.
De eerste jeugdviswedstrijd bij de Van Speykkade; de toeschouwer is Lou Veldt.

Jaarboek 41, pagina 37

Over het klassement om de grootst gevangen karper meldde dezelfde krant: “H. Woudenberg voerde de ranglijst aan met een karper van 50,5 centimeter. Zoals bekend stelde de hengelsportzaak Van Kessel voor de winnaar van dit klassement een werphengel met molen beschikbaar.”

In 1974 nam Gerrit Terol wegens ziekte afscheid als voorzitter. Hij werd opgevolgd door Cor Nuijens, die deze functie tot 1996 vervulde. De leden van het jeugdbestuur gingen in 1975 op in het gewone bestuur.

Door de vele nieuwbouwwijken met hun nieuw gegraven vijvers groeide de belangstelling voor de hengelsport naar ongekende hoogte. In 1983 bereikte de vereniging haar hoogtepunt met 838 seniorleden en 650 jeugdleden. Met zoveel hengelaars viel er ook met de verkoop van hengelmateriaal geld te verdienen.

In oktober 1971 startte Piet ten Wolde in de bloemenwinkel van zijn ouders aan de Henri Schuijtstraat 17 een filiaal van Peeters Hengelsport. En in 1980 ging Bart Holwerda in zijn dierenwinkel aan de Burgemeester Lommenstraat 4 ook hengelsportartikelen verkopen.

Het Biljartcentrum van de gebroeders Ber en Jan Veldt werd vanaf 1982 gebruikt als het clublokaal van de vereniging. Naast de prijsuitreikingen van de wedstrijden hield de vereniging daar ook klaverjasavonden.

Cor Nuijens
Cor Nuijens

Interview met Cor Nuijens

Cor Nuijens, geboren in 1942 in Limmen, bloemenexporteur, heeft veel betekend voor de Castricumse hengelsport. Hij vertelt: “Als jongetje viste ik al in de Grote Tocht, een sloot die in het weiland ten westen van de Westerweg in Limmen loopt. Hier heb ik menig uurtje doorgebracht. Zeelt, brasem, voorns enzovoorts waren er volop. In 1962 werd ik lid van Hengelsportvereniging Limmen. Op mijn 21e trouwde ik met Anneke Veenstra uit Bakkum en gingen we inwonen bij mijn schoonouders op de Bakkummerstraat. De Hengelsportvereniging Castricum (HVC) had toen net het visrecht in de nieuw gegraven vijver aan de Hendrik Casimirstraat gekregen. Omdat ik in Castricum woonde, wilde ik lid worden van de HVC, maar ook blijven vissen in de Groot-Limmerpolder. Dat kon eerst niet, want de HVC had maar 48 ‘poldervergunningen’ voor haar toenmalige 100 leden en alleen de eerste 48 leden hadden het recht op die poldervergunning. Met Valkering, voorzitter van HSV Limmen, heb ik kunnen regelen dat ik mijn poldervergunning van Limmen mee mocht nemen naar de Castricumse vereniging. Het bestuur van de HVC ging akkoord en zo werd ik in 1964 lid in Castricum.

In mijn jonge jaren was ik een fervent karpervisser en viste vaak met Bernard Louman, een oudere man die een potten- en pannenwinkel had aan de Dorpsstraat. Dat gebeurde op de dinsdagmiddagen (de winkels waren dan gesloten). Het karpervissen deden we in de Startingervaart bij het ‘Gemaal 1879’ in Akersloot. We visten met vaste hengels van bamboe, een dikke nylonlijn en een grote haak met als aas een aardappel. Op een keer kreeg ik er een grote karper aan die niet te houden was en (ik) gooide mijn bamboehengel in het water. Wat later kreeg ik mijn hengel weer te pakken en was de karper moe gezwommen. Zo ving ik een boerenkarper van 69 cm en won daarmee de beker voor de ‘Grootste Karper’. Deze beker werd jaarlijks door de HVC uitgereikt.


Jaarboek 41, pagina 38

Verder heb ik leuke herinneringen aan de baarswedstrijden van de HVC. In november en maart gingen we met een Naco-bus vol met baarsvissers naar de kop van Noord-Holland. We visten dan een hele dag op baars met na afloop de prijsuitreiking in hotel Kuilman.
Op een keer bij het Noord-Hollands kanaal schoot het tweede deel van mijn hengel in het kanaal. Wat te doen? Toen heb ik mijn kleren maar uitgetrokken en ben in het koude water gesprongen om het hengeldeel te zoeken. En dat lukte me zowaar ook nog, zodat ik de wedstrijd verder kon vervolgen.

De baarsvissers bij het Noord-Hollandskanaal in Het Zand tijdens het 60-jarig jubileum in 1986.
De baarsvissers bij het Noord-Hollandskanaal in Het Zand tijdens het 60-jarig jubileum in 1986. Van links naar rechts staand B. Holwerda, J. Korsman, G. Groentjes, R. Stal, G. Schermer junior, C. Schotten, B. Veldt, G. Lute, S. de Groot, A. Groot, K. Meijne, G. Schermer, S. Zijp, K. Louwe, O. Bleijendaal, S. de Jong, H. Nuijens, R. Reinders, M. Maas, W. Schermer, W. van de Nieuwboer, A. Steij, A. de Haay, C. Nuijens en G. Gijzen; zittend P. Verbiest, K. Rond, H. Korsman, J. Hollenberg, H. Gruis, A. Theissling, C. Duinmeijer, S. Groentjes, M.M. van Ewijk, W. Ooms en D. Zentveld; liggend J. Veldt en K. Hoekstra.

Gaandeweg raakte ik meer betrokken bij de HVC. In 1968 begon de vereniging een jeugdafdeling met een apart ‘jeugdbestuur’. Ik werd voorzitter van dit bestuur en we vergaderden bij mij thuis aan de Oranjelaan. De jeugdafdeling groeide als kool en dat viel op bij het bestuur. Omdat er ook toen al moeilijk mensen voor een bestuursfunctie te vinden waren, vond men het nodig dat we samen met het ‘grote bestuur’ gingen vergaderen. Dat gebeurde eerst nog bij Kuilman en later bij Anton de Rooij aan de Dorpsstraat. Na afloop van de vergadering werd er dan nog een kaartje gelegd, klaverjassen. Voor ons jongelui was het er dan om te doen om Gerrit Terol, de voorzitter van het grote bestuur, te laten verliezen, want die man kon daar absoluut niet tegen.

Toen Gerrit Terol aftrad in 1974 als voorzitter, werd ik zijn opvolger. In die periode werd de landelijke ‘Algemene Hengelaars Bond’ (AHB) gereorganiseerd tot ‘Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties’ (NVVS). Er werd een stichting gevormd ter voorbereiding van de ‘Federatie Midden Noord-Holland’. In deze stichting had ik ook zitting. Daarna ben ik vanaf 1975 nog tien jaar penningmeester geweest van de federatie. De vergaderingen van het federatiebestuur waren bij mij thuis aan De Bloemen. Dat hadden vaak korte nachtjes tot gevolg, omdat ik vanwege de bloemenexport de volgende dag weer vroeg naar Duitsland moest rijden. Maar het was een leuke tijd en ik heb er veel goede vrienden aan overgehouden. In die periode viste ik veel in het Alkmaardermeer vanuit mijn bootje de ‘Eridan’, genoemd naar mijn zoons Erik en Danny.

In 1984 werd ik voor mijn rug afgekeurd, maar bleef tot 1996 voorzitter van de HVC. De laatste jaren komt er van vissen niet veel meer, maar ik heb nog steeds aanloop van mijn oude visvrienden.


Jaarboek 41, pagina 39

De periode 1984 tot en met heden

In het jaar 1984 is de landelijke “Algemene Hengelaars Bond” (AHB) omgevormd tot de “Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties” (NVVS) waarbij de verenigingen bij regionale federaties zijn aangesloten. Vroeger trok iedere rechtgeaarde hengelaar er op 1 juni, de opening van het visseizoen, voor dag en dauw op uit om te gaan vissen.

De visserijwet is in 1984 gewijzigd. De gesloten tijden zijn afgeschaft, zodat men nu het hele jaar kan vissen. Sindsdien is de lol van de opening van het nieuwe visseizoen op 1 juni verdwenen, wat een geleidelijke afname van het aantal leden van de vereniging tot gevolg had.

Voor de jeugd kwamen er andere (sport) activiteiten op zodat ook daar de belangstelling voor het vissen terugliep. In 2006 werd het dieptepunt bereikt met 400 seniorleden en 100 jeugdleden. Van de hengelsportwinkels wist alleen die van Henk Nuijens aan de Dorpsstraat 12 zich staande te houden.

De jeugdbegeleiders van de HVC in 1993.
De jeugdbegeleiders van de HVC in 1993: Sjoerd de Jong (door NVVS onderscheiden als Jeugdbegeleider van het jaar!), Anton Steij en Herman Scholten.

In de periode 1990-2000 schommelde het aantal jeugdleden tussen 200 en 250 en er werd veel tijd geïnvesteerd in de vissende jeugd. Op 26 juni 1993 werd er in de vijver aan de Henri Dunantsingel en in Sportcentrum De Bloemen door de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) en de Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties (NVVS) de examendag van de cursus Jeugdbegeleiding gehouden. Dit ging gepaard met de nodige publiciteit en had een opleving van het jeugdvissen tot gevolg. De NVVS onderscheidde toen Castricummer Sjoerd de Jong als ‘Jeugdbegeleider van het jaar 1993’.

De hengelsportverenigingen zetten zich van oudsher ook in voor de kwaliteit van hun viswater. Vanaf 1976 tot en met 2005 bemonsterden hun vrijwilligers, in het kader van het Water- en Visstandbeheer van de NVVS, maandelijks het zuurstofgehalte. Tegenwoordig wordt de hengelsport regelmatig tegengewerkt door ‘moderne’ natuurbeheerders.

Het Meertje van Vogelenzang werd in 1995 uitgebaggerd en slechts door inschakeling van de landelijke hengelsportorganisatie NVVS kon de vereniging in dit unieke stukje natuur blijven vissen. Dit saneringsproject is mede gerealiseerd met een provinciale subsidie in het kader van het Integraal Waterbeheer (Natuurbeheer en Hengelsport werken samen).

Met ingang van 2007 zijn het zelfstandig bestuursorgaan van de overheid OVB en de landelijke hengelsportorganisatie NVVS gefuseerd tot ‘Sportvisserij Nederland’. Dit leidde tot de invoering van de Vispas in het jaar 2007. Met het lidmaatschap van de plaatselijke vereniging krijgt men de Vispas en kan men in vrijwel al het viswater van aangesloten verenigingen vissen.

Het ledental van de Castricumse vereniging stabiliseert zich nu op circa 500 seniorleden en 100 jeugdleden. Het clublokaal van de vereniging is sinds 2012 het onderkomen van zeehengelvereniging ‘De Salamander’ op het sportcomplex Wouterland.

Van de oorspronkelijke gezelligheid van de wedstrijdvisserij op baarsjes en het daaropvolgende cafébezoek is tegenwoordig weinig meer over. Deze traditie heeft bij onze Castricumse vereniging nog lang stand gehouden dankzij het biljartcentrum van de gebroeders Veldt. Er worden bij de HVC in 2016 nog steeds baarswedstrijden gehouden, maar die trekken nog slechts tien deelnemers. De overkoepelende afdeling Sportvisserij MidWest Nederland houdt deze typisch Noord-Hollandse traditie nog in stand met twee selectiewedstrijden en het Nederlands Kampioenschap Baarsvissen.

Kees Bedeke

Bronnen:

  • Amsterdamse vischcolleges, Visionair nummer 20 juni 2011;
  • Archiefstukken van Hengelsportvereniging Castricum;
  • Herinneringen van Kees Bedeke (secretaris van 1989 tot 2012);
  • Notulen van G. Casteele (secretaris van 1926 tot 1955).

Met dank aan: Cor Nuijens.

18 september 2023

Kieft, Pieter – burgemeester (Jaarboek 41 2018 pg 22-30)

Niets uit deze publicatie mag worden overgenomen zonder toestemming van de Stichting Werkgroep Oud-Castricum.


Jaarboek 41, pagina 22

Wie was … Pieter Kieft

Pieter Kieft in gevangenschap. Tekening door Fred Marschall.
Pieter Kieft in gevangenschap. Tekening door Fred Marschall.

De gemeenteraad van Castricum heeft bij besluit van 25 april 1967 een straat naar Pieter Kieft vernoemd. Nietsvermoedend, want pas in 1975 is ontdekt dat hij een bijzonder negatieve rol heeft gespeeld in het plaatselijke bestuur. Deze ontdekking werd door ondergetekende gedaan in het archief van het Hof van Assisen in Haarlem.

Pieter Kieft werd in 1804 benoemd als onderwijzer. In 1814 werd hij schout van Castricum en Bakkum, een functie die later burgemeester werd genoemd. Daarnaast was hij ook ontvanger van diverse belastingen. Hij had het voor het zeggen in de schelpenhandel en dupeerde veel schelpenvissers ten eigen voordele. Verschillende grondbezitters betaalden gedurende een reeks van jaren te veel belasting, die hij niet afdroeg aan de betreffende instanties en in eigen zak stak. Hiervoor werd hij in 1836 uit zijn ambten gezet en tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld.

Geboren in Westzaan

Pieter Kieft werd geboren in Westzaan op 20 juni 1782 als zoon van Cornelis Kieft en Neeltje Booij. Zijn vader is veehouder, eerst in Nauerna en vanaf 1778 aan het Zuidend in Westzaan. Pieter gaat op 21-jarige leeftijd in juni 1803 in Amsterdam wonen. Daar trouwt hij op 4 november van datzelfde jaar met Betje Smit uit Leer in Oostfriesland. Het echtpaar vertrekt medio 1804 naar Castricum na Pieter’s benoeming tot schoolonderwijzer aldaar.

Benoeming tot onderwijzer in 1804

De Castricumse schoolonderwijzer Jan Metz overlijdt op 22 februari 1803, nadat hij in ons dorp als enige onderwijzer meer dan 15 jaar heeft gewerkt. De school is ondergebracht in een afgeschot gedeelte van de oude dorpskerk. Zijn vrouw verkeert met haar zes kinderen in armoede. Het plaatselijke bestuur heeft haar toestemming gegeven om een ondermeester als vervanger in dienst te nemen, zodat zij het salaris van haar man kan behouden en niet met haar gezin ten laste komt van de armenkas.

Vanaf 14 april 1803 is hier als zodanig Jacobus Elderbeek werkzaam, die al aan het einde van datzelfde jaar gaat werken in Stroe op Wieringen. Opnieuw ligt het schoolonderwijs in Castricum stil. Door het gemeentebestuur wordt in januari 1804 besloten tot de aanstelling van een vaste schoolonderwijzer en gerechtsbode, die tevens koster en voorzanger is.

Er wordt een oproep in de Haarlemsche Courant geplaatst. Hierop komen in totaal 36 sollicitanten af. Van deze lijst worden er door districtsschoolopziener Beets uit Zaandam zes geselecteerd, die in Castricum worden geëxamineerd door een schoolonderwijzer uit Velsen. Van hen heeft Nicolaas Anslijn uit Leiden de beste papieren. Hij is de later zo bekend geworden onderwijskundige en schrijver van schoolboeken. Anslijn heeft zijn getuigschrift voorafgaande aan het examen teruggevraagd en dus moet een keuze uit de overige vijf kandidaten gemaakt worden.

Pieter Kieft uit Amsterdam is de gelukkige. Op 21 maart 1804 wordt hij officieel benoemd. Een uitvoerige instructie voor deze functies is op deze datum opgenomen in het Resolutieboek van het gemeentebestuur en luidt letterlijk:

Instructie voor den School-onderwijzer, Gerechtsbode, koster en voorzanger te Castricum

1. Hij zal zich, met alle oplettenheid en naarstigheid in het Schoolhouden en onderwijzen moeten gedragen naar de wetten en naar het Reglement van orde voor de openbare Scholen, binnen de Bataafsche Republiek, vastgesteld of nog nader vast te stellen; als mede naar zodanige instructie als aan hem, door het Gemeentebestuur van Castricum in het vervolg zal gegeven worden.

2. Hij moet als Gerechtsbode den Schout, het Gemeentebestuur, Schepenen en den Secretaris altijd ten dienste staan, derzelver orders en alle exploicten naauwkeurig naar den form en inhoud ten uitvoer brengen, zonder enige verandering of oogluiking; voords moet hij (wanneer het gevorderd word) alle Publicatien en beveelen aflezen en aanplakken.

3. Het Raadhuis moet hij rein en zuiver houden, waar toe de gereedschappen en al het benodigde aan hem ter hand zullen gesteld worden.

4. Alle personen, die in enig Bestuur binnen deze Gemeente gesteld zijn, of die enig gezag voeren, moet hij met alle bescheidenheid bejegenen en behandelen; ook mag hij niet buiten Castricum gaan of blijven, dan met voorkennis en toestemming van den Schout.


Jaarboek 41, pagina 23

5. Het uurwerk op den dorps Toren zal hij, alle dagen, naar behoren moeten opwinden en in orde houden, en daaraan enig gebrek bemerkende, dit terstond ter kennis brengen van den Schout.

6. Ten opzichte van den kerkedienst, zal hij zich naar de orders van den kerkenraad der gereformeerde gemeente moeten gedragen, en ook moeten naarkomen dat geene, het welk hem door kerkmeesteren dier kerk zal worden bevolen.

7. Hij zal naauwkeurig aantekening moeten houden van de personen, welke komen te overlijden, en van den dag van het overlijden en begraven, waartoe aan hem de quitantien van den betaalden impost op het begraven zullen worden vertoond, alvorens een lijk ter aarde besteld word.

8. Eindelijk zal hij zich in de aan hem opgedragene posten moeten regelen naar al dat geene het welk men van eenen braven man kan verwachten.

Aldus gedaan en vastgesteld bij den Schout en het Gemeente Bestuur van Castricum op den 21 maart 1804, en door den burger Pieter Kieft, beëdigd op den zelfden dag.

Een beeld van het dorp Castricum in 1807, drie jaar na de komst van Pieter Kieft. De hoofdweg vanaf het zuiden (nu de Oude Haarlemmerweg) was nog een mulle zandweg (aquarel van J.A. Cresent).
Een beeld van het dorp Castricum in 1807, drie jaar na de komst van Pieter Kieft. De hoofdweg vanaf het zuiden (nu de Oude Haarlemmerweg) was nog een mulle zandweg (aquarel van J.A. Cresent).

Het Departementaal School-Bestuur voor het noordelijk gedeelte van Holland heeft onderzoek gedaan naar de kunde en bekwaamheid van Pieter Kieft en heeft hem nagenoeg in alles zo zwak bevonden, dat het hem niet een volledig getuigschrift heeft kunnen geven, maar hem alleen heeft toegestaan de school gedurende één jaar waar te nemen, om zich dan in juni 1805 opnieuw te laten examineren. Het gemeentebestuur neemt het bericht op 7 juni 1804 ter kennisgeving aan; Pieter Kieft was al in maart officieel benoemd.

Pieter zakt in 1806 voor een examen voor de vierde rang. Een bezoek van de landdrost van Amstelland aan Beverwijk in 1808 wordt door een delegatie van het plaatselijke bestuur van Castricum aangegrepen om te klagen over de slechte toestand van het onderwijs in hun dorp. De landdrost bekleedde toen een positie overeenkomstig met die van de commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland.

Schoolopziener Pieter Beets krijgt de opdracht een onderzoek in te stellen. De toestand van het onderwijs was inderdaad slecht: Beets treft de onderwijzer voor zichzelf lezend aan, met ruim twintig kinderen in de klas: bij gebrek aan gevorderden zijn er slechts twee klassen, in plaats van de voorgeschreven drie; het lezen is stijf en eentonig, het spellen gebrekkig en het schrijven matig; de lees- en leerboekjes zijn daarentegen ‘zeer wel’ gekozen.


Jaarboek 41, pagina 24

De mening van Beets over Pieter Kieft luidt: “Het is een brave man, die gedienstig is en zijn kerkelijke en burgerlijke posten goed waarneemt, maar niet berekend is op zijn taak als onderwijzer. Bovendien kan ter verontschuldiging van meester Kieft worden aangevoerd dat de ouders de kinderen niet regelmatig naar school zenden.

Nevenactiviteiten

Het ambt van schoolmeester staat in die tijd maatschappelijk niet in hoog aanzien. Hij moet nevenactiviteiten hebben om zijn brood te verdienen. Zo was Pieter Kieft in 1804 voor onbepaalde tijd aangesteld als gerechtsbode. Zijn jaarsalaris als schoolmeester en gerechtsbode is 125 gulden. Hij is ook koster en voorzanger in de Nederlands hervormde Kerk en benoemd tot doodgraver.

Vanaf 1804 wordt Pieter Kieft ook ontvanger van de zogenoemde ‘Onbeschreven middelen’ te Castricum en Bakkum. Dit zijn allerlei soorten belastingen (accijnzen), zoals op wijn, bier, gemaal (korenmolen), zout, zeep, bestiaal (geslachte dieren), ronde maat (granen) en waag (wegen en meten).

Voor die functie heeft hij borgen nodig, die garant staan voor de ontvangen gelden. Op 13 april 1804 wordt notarieel vastgelegd dat Albert Dirkszoon Knaap, boer, en Fulps Ranke, metselaarsbaas, beiden wonende in Castricum, voor Pieter Kieft borg willen staan.

Vanaf 1 januari 1806 wordt de belasting op het recht van successie ingevorderd. Daartoe moeten lijsten worden aangelegd voor het aangeven van overledenen. De schoolmeester Pieter Kieft wordt binnen deze gemeente opgedragen om nauwkeurige aantekening van de te begraven overledenen te houden, om de af te geven toestemmingsbiljetten te verzamelen en alle weken de lijsten van begraven personen aan de baljuw van deze plaats te zenden. Als vervolg hierop wordt Pieter Kieft op 22 januari 1806 tot doodgraver binnen deze gemeente benoemd; zijn benoeming gaat vergezeld van een uitvoerige instructie met negen artikelen waaraan hij zich te houden heeft.

Dat zijn functie niet in hoog aanzien staat, blijkt uit zijn lage inkomen. Pieter Kieft valt in de vijfde belastingklasse en moet in 1812 12,60 gulden belasting betalen. In dat jaar zijn de belastingplichtigen verdeeld over acht belastingklassen variërend van 79,80 gulden tot 2,10 gulden per jaar.

Drie kinderen: Cornelis, Jan en Willem

Het echtpaar Pieter Kieft en Betje Smit krijgen drie kinderen: de zoons Cornelis, Jan en Willem, geboren in Castricum respectievelijk in 1804, 1807 en 1810.

Zoon Cornelis trouwt in 1827 met Christina Margaretha van Leeuwen, is graankoopman en gaat in Limmen wonen. Hier worden hun vijf kinderen geboren en wordt het geslacht Kieft voortgezet.

Jan is kantoorbediende, trouwt in 1832 met Johanna Maria Schuurman en woont in Amsterdam; hun enige dochter en de beide ouders overlijden aldaar voor 1837.
Willem is broodbakker, woont na zijn huwelijk in 1835 met Cornelia Koning eerst nog in Castricum, vanaf 1843 in Alkmaar en voor 1850 tenslotte in Haarlem, waar beiden op hoge leeftijd kinderloos overlijden.

Benoeming tot burgemeester

In 1810 wordt Nederland bij het Franse rijk ingelijfd. Ons land wordt vanaf 1 januari 1811 verdeeld in 7 departementen, elk onderverdeeld in arrondissementen. De gemeenten Castricum en Bakkum vallen uiteindelijk onder het arrondissement Alkmaar.

Bij Keizerlijk Decreet wordt bepaald dat met ingang van 1 januari 1812 Castricum en Bakkum zullen worden samengevoegd. Als burgemeester is benoemd mr. Jacob Nuhout van der Veen, de 32-jarige zoon van de afgetreden schout van Castricum en Bakkum mr. Joachim Nuhout van der Veen. De samenvoeging van Bakkum (110 inwoners) en Castricum (520 inwoners) is een onderdeel van een gemeentelijke herindeling in de Franse tijd die veel meer gemeentes treft.

Op 5 januari 1812 wordt de nieuwe gemeenteraad op het raadhuis van Castricum geïnstalleerd. Deze bestaat uit burgemeester Jacob Nuhout van der Veen, wethouder Arie Admiraal en acht raadsleden.
Al op 7 maart 1812 doet Jacob Nuhout van der Veen in een brief aan de onderprefect een dringend verzoek om te worden ontslagen, omdat het hem onmogelijk is gebleken om het burgemeestersambt te combineren met dat van notaris (in Alkmaar). Voorlopig blijft hij echter in functie.

Per 1 januari 1813 zijn drie kandidaten voor de post van burgemeester genomineerd:

  1. Pieter Kieft, geboren in 1782, 29 jaar, woont in Castricum, gehuwd, drie kinderen, ontvanger der indirecte belastingen, persoonlijk bezit 300 gulden, omschreven als man met verstand, fatsoen en goede wil. Hij wordt nu tabaksverkoper genoemd, een functie die hij ook nog bekleedt.
  2. Arie Admiraal, wethouder, geboren in 1760, 52 jaar, woont in Bakkum, gehuwd, vijf kinderen, landbouwer, persoonlijk bezit 300 gulden, omschreven als man met beperkte capaciteiten voor zijn functie.
  3. Simon Duinmaijer, raadslid, geboren in 1762, 50 jaar, woont in Bakkum, gehuwd, zes kinderen, landbouwer, persoonlijk bezit 400 gulden, geschikt voor de functie.

Pieter Kieft als burgemeester van Castricum en Arie Admiraal als wethouder leggen op 6 januari 1813 de eed af en worden geïnstalleerd op het raadhuis te Castricum in het bijzijn van de afgetreden burgemeester Jacob Nuhout van der Veen; beide heren waren op 25 december 1812 door de prefect van het departement benoemd.

Het besluit van de Provincie Noord-Holland tot vorming van een nieuw bestuur voor de gemeente ‘Castricum & Bakkum’ op 3 april 1817.
Het besluit van de Provincie Noord-Holland tot vorming van een nieuw bestuur voor de gemeente ‘Castricum & Bakkum’ op 3 april 1817.

De installatie van een nieuw gemeentebestuur op 1 mei 1817

De schout wordt benoemd door de koning en de raadsleden door de Provinciale Staten, beiden op voordracht van de ambachtsheer. Het eerste gemeentebestuur dat volgens de nieuwe wetten is samengesteld, wordt in elke gemeente in Noord-Holland omstreeks 1 mei 1817 geïnstalleerd.

Direct hieraan voorafgaand heeft Pieter Kieft, schout en secretaris der ‘Gemeente Castricum en Bakkum’, op 23 april 1817 de eed afgelegd ten overstaan van de heer Staatsraad Gouverneur van onze provincie. Bovendien hebben Gedeputeerde Staten eerder bij hun besluit van 3 april de leden van de raad benoemd, te weten: Gerrit Brasser en Simon Duinmaijer als assessoren (wethouders) en Evert Asjes, Cornelis Schrama en Floris Twisk als raadsleden.


Jaarboek 41, pagina 25

Op 1 mei 1817 wordt op het gemeentehuis van Castricum om 10 uur ’s morgens voor de schout Pieter Kieft het oude bestuur ontbonden, treedt het nieuwe bestuur aan en wordt door de schout de eed voorgelezen, luidende: “Ik zweer dat ik den mij opgedragen post van lid der Gemeenteraad van de gemeente Castricum, met alle getrouwheid zal vervullen; dat ik mij van alle pligten mij in die betrekking opgelegd, eerlijk en opregtelijk zal kwijten, overeenkomstig de Grondwet, de algemeene landswetten, als mede met hetgeen bij het reglement van bestuur van het platteland van Holland is voorgeschreven.”

Vervolgens wordt de eed door elk raadslid afzonderlijk bevestigd met de woorden: “Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!”.
Door de schout is van deze installatie een proces verbaal opgemaakt dat door hem, de assessoren en de overige raadsleden is ondertekend.

Klachten van de schelpenvissers tegen de schout

Gedurende de ambtsperiode van de schout Pieter Kieft zijn er eigenlijk aanhoudend problemen met de schelpenvissers en zijn er klachten over het gedrag van de schout, die tevens als particulier koopman bij de schelpenhandel is betrokken. Dit gaat meerdere keren zelfs zo ver dat de schelpenvissers hun toevlucht zoeken bij het provinciebestuur.

In 1818 beklagen zich enkele schelpenvissers onder aanvoering van Jacob de Graaf junior over het willekeurig gedrag van de schout, die zich niet houdt aan het bij toerbeurt afleveren van de schelpen en bepaalde schelpenvissers uitsluit van levering, omdat zij hun schelpen niet voor een lagere prijs aan hem zouden willen verkopen.

De Staatsraad Gouverneur van Noord-Holland, die we tegenwoordig commissaris van de Koning noemen, neemt de klachten serieus. Hij stuurt de brief naar de gemeenteraad van Castricum en vraagt om commentaar. Bovendien geeft hij de heer Van Foreest opdracht om de klachten te onderzoeken. Deze komt na enig onderzoek met het voorstel om het reglement aan te passen, zonder uitsluitsel te geven of de klachten tegen de schout gegrond zijn. In datzelfde jaar wordt door de gemeenteraad een nieuw reglement vastgesteld, waarbij het kopen en afleveren van schelpen duidelijker zijn geregeld.

Enkele jaren later, in 1822, beklagen Dirk Nanne en Pieter Mors, beiden schelpenvissers, zich in een brief aan Gedeputeerde Staten, dat zij hun schelpen niet mogen verkopen, terwijl volgens artikel 12 van het reglement het aan een ieder vrij staat om schelpen van de schelpenvissers te kopen.

Uit de vele klachten blijkt, dat de schout vooral zijn eigen belang dient en hij daarbij niet altijd eerlijk te werk gaat. Ook Hermanus Beugeling, koopman in schelpen, beklaagt zich dat hem wordt geweigerd zijn schelpen op zijn beurt te lossen. Anderen doen een oproep om nog eens te wijzen op het belang van de schelpenhandel en alles in het werk te stellen om de reglementen te doen naleven. Daarbij wordt bovendien gevraagd of de schout zich niet meer met de schelpenhandel wil bemoeien en wordt geklaagd over de oneerlijke handelwijze van de schout.

Merkwaardigerwijze wordt na de vele signalen over de schout van hogerhand zijn functioneren niet ter discussie gesteld. Ook Dirk Wijnands schrijft een lange brief aan de Gouverneur, waarin hij een vurig pleidooi houdt voor de instandhouding van de schelpenhandel. Wijnands woont sinds 1818 in Castricum, heeft 24 schelpenvissers in dienst en is ook eigenaar van het ‘Lange Pannenhuis’ aan de Brakersweg. Er heerst grote vertwijfeling onder de schelpenvissers.

Het Lange Pannenhuis.
Het Lange Pannenhuis, één lang huis waarin 4 woningen zijn gesitueerd. Brakersweg 4, 6, 8, 10 in Bakkum. Kunstenaar Theo Lute. Kijk-Uit kalender 2000. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Jaarboek 41, pagina 26

Op 8 mei 1822 worden Joris Hageman, Jacob Veldt en Willem Castricum door een heel grote groep schelpenvissers gekozen om bij de Gouverneur diens bescherming in te roepen en het behoud van de schelpenhandel ten sterkste te bepleiten. Zij hebben vernomen dat de schout bij de Gouverneur heeft verzocht alleen aan hem de directie over de schelpenhandel op te dragen.

Dat wij ondergeteekenden voorts nederig verzoeken, het zijn Hoog Edele Gestrenge gunstig gelieve te behagen om het voorstel van gemelden schout te eenemale te verwerpen, daar wij ons niet dan met schrik en ijzing kunnen herinneren de jammer en ellende, die wij ondervonden tijdens hij schout in dien handel betrokken was en ons allen aan hem cijnsbaar (belastbaar) maakte, waardoor dan ook veelen onzer zich tot de diepste armoede vernederd zagen en het volkomen zeker is, dat zulks weder ons ongelukkig en als dan onherstelbaar lot zou zijn, daar de meesten onzer of tot den armenkas of den bedelstaf de toevlugt zouden moeten neemen, terwijl wij integendeel van harte verlangen zouden dat hij schout nimmer eenige bemoeying met dien handel zoude vermogen te hebben, hetzij direct of indirect”.

De brief is ondertekend door 37 schelpenvissers; 22 van hen tekenen met een kruisje, omdat zij het schrijven niet hebben geleerd.

Door de aanhoudende stroom klachten besluit de Gouverneur op 6 juni 1822 om het reglement op de schelpennering tot 31 december 1823 buiten werking te stellen en de schulpbazen (handelaren) uit hun posten te ontzetten.

Op 22 november 1822 wordt er een lange brief, ondertekend door in totaal 75 schelpenvissers en schelpenvaarders uit Castricum, Bakkum en Akersloot gestuurd naar Gedeputeerde Staten. Zij wijzen op de vele intriges van verschillende personen, waarbij de koopman P. Kieft (zij willen hem niet de schout noemen) een voorname rol speelde, waardoor de Gouverneur werd misleid, met uiteindelijk het gevolg dat de schelpenhandel voor enige tijd vrij is geworden.

De schelpenvissers doen een dringend beroep op de Gouverneur om het reglement weer in werking te stellen en de gecommitteerden weer in hun functies te herstellen. Tevens doen de schelpenvissers daarbij het verzoek om artikel 12 van het reglement van 1818 zodanig te wijzigen dat het aan eenieder verboden wordt schelpen te kopen, anders dan bij de schuit en per last en alleen in het winterseizoen.

De gemeenteraad is in zijn advies aan de Gouverneur van mening dat het verzoek tot wijziging kan worden ingewilligd: dat de reglementen en wijzigingen ‘zeer nuttig voor het belang der Ingezetenen kunnen zijn’.

De schout Pieter Kieft reageert in een afzonderlijk schrijven aan de Gouverneur, omdat hij zich persoonlijk in zijn goede naam voelt aangetast door de brief van de schelpenvissers. Kieft meldt onder andere dat hij, terwijl hij gebruik maakte van zijn recht om zijn schelpen kwijt te raken, door een opgeruide menigte is mishandeld. Hiervan zijn drie belhamels door de rechtbank te Alkmaar gestraft (slechts met een gevangenisstraf van acht dagen). Pieter Kieft geeft de schuld van alle ellende aan Dirk Wijnands, die buitensporig veel geld zou verdienen aan het kopen en belenen van schelpen. Deze Dirk Wijnands hoort echter wel bij de grote groep ondertekenaren van het verzoek aan de Gouverneur en heeft dus dezelfde belangen als de schelpenvissers.

Door de Gouverneur worden er, na ingewonnen advies en een onderzoek door de heer Van Foreest, lid van GS, geen termen gevonden om enige wijziging in het reglement aan te brengen.


Jaarboek 41, pagina 27

Grootgrondbezitter

Pieter Kieft koopt gedurende tientallen jaren meerdere panden en vele stukken land. Hoewel hij allerlei leningen aangaat, moet gezegd worden dat hij, gelet op zijn toch beperkte traktement als schout, ver boven zijn stand leeft. Zo koopt hij in 1813 een huis, erf en tuin direct gelegen naast de herberg ‘De Rustende Jager’ aan de Dorpsstraat.

De Dorpsstraat in 1819. Detail van de kaart van de weg van Castricum naar Heiloo, vervaardigd in 1819 door Chr.W.M. Klijn.
De Dorpsstraat in 1819. Detail van de kaart van de weg van Castricum naar Heiloo, vervaardigd in 1819 door Chr.W.M. Klijn.

In de loop van dat jaar koopt hij nog het naastgelegen huisje en diverse percelen weiland en zaadland met een totale grootte van 3,5 hectare.

Deze bezittingen worden grotendeels verkocht, voordat hij in april 1816 een deel van de bezittingen van de vroegere schout mr. Joachim Nuhout van der Veen koopt. Laatstgenoemde woont dan al enkele jaren in Alkmaar en is daar president van de rechtbank.
Het is het herenhuis van de schout met het koetshuis en paardenstal, met de achterliggende tuin, het bos (Schoutenbosch) en het boerenhuis, genaamd Compaan (de nu nog bestaande boerderij Compaan staat op die plek). De twee genoemde huizen staan op een terrein ter grootte van ruim 1,8 hectare.

Boerderij De Compaan.
Boerderij De Compaan. Schoutenbosch 2 in Castricum. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Binnen drie jaar doet Pieter Kieft nog verschillende aankopen van zaadland en weiland onder andere aan de Brakersweg, bij de Beverwijkerstraatweg en op de Hoogevoort met een totale oppervlakte van ruim 7,2 hectare.

Voor de verschillende aankopen van land en aflossing van schulden weet hij in mei 1819 een voor die tijd gigantisch geldbedrag van 8.000 gulden te lenen van de heer Albertus Johannes Schuyt van Castricum, ambachtsheer van de heerlijkheden Castricum en Bakkum en wonende in Amsterdam. Alle bezittingen van Pieter Kieft worden als onderpand opgevoerd. Daarbij hoort ook een pakhuis dat Kieft in 1816 aan het Schulpstet heeft laten bouwen en dat voor bewoning wordt verhuurd.

In de jaren die volgen leent Pieter verschillende bedragen van meerdere personen. Hij koopt nog wat land en laat twee arbeiderswoningen op het Schulpstet bouwen.

Op een gegeven moment kan Pieter Kieft – gegeven zijn vele leningen – het waarschijnlijk financieel niet meer bolwerken, want hij machtigt makelaar Christiaan Stumphius uit Beverwijk om op 28 april 1829 een groot deel van zijn bezittingen in het openbaar te verkopen. De verkoping wordt gehouden in de dorpsherberg, later De Rustende Jager genoemd.

Zijn huis en het omliggende park (nu ten oosten en zuiden omsloten door het Schoutenbosch) wordt in de verkoopakte omschreven als:
Een buitenverblijf bestaande uit de Heerenhuizinge voorzien van onderscheidene kamers, koetshuis, stalling voor paarden en hoornvee, hooi- en stroozolders, erf, moestuin en boomgaard met exquise vruchtbomen, alles staande en gelegen te Castricum, de huizing gemerkt met nommer 84 en de grond, groot 45 roeden, belend ten noorden de algemeene weg, ten zuiden en oosten de verkooper en ten westen meester Joachim Nuhout van der Veen.
Een stuk boschland aangelegd met slingerlanen, bloempartijen, goudvischkom, moestuin en boomgaard, liggende te Castricum, groot twee bunders, belend ten noorden de verkooper, ten zuiden het Achterwegje, ten oosten het Haarlemmervoetpad en ten westen de Hollaan.

Dit geheel wordt gekocht voor 3.305 gulden door zijn grootste schuldeiser koopman Arie de Bruin uit Zaandijk.
De naastgelegen boerenwoning, genaamd Compaan, met stalling voor hoornvee en paarden en berging voor hooi, wordt voor 455 gulden gekocht door broodbakker Cornelis Schermer.

Na de openbare verkoping in 18292 heeft Pieter nog een huis en koepel met grond (1822 vierkante meter) aan de Dorpsstraat in bezit op de plaats waar nu het pand is van de firma De Graaf Tegels en Sanitair. Dit bezit verkoopt hij in 1830 onderhands aan zijn zoon Jan, die dan al in Amsterdam woont.

De winkel van De Graaf Tegels en Sanitair. Dorpsstraat 36 in Castricum, 2007. Collectie Stuifbergen. Toegevoegd.

Door het overlijden van zoon Jan in 1835 en daarna ook van diens vrouw en enige dochter wordt dit bezit geërfd door Jan’s moeder Betje Smit en zijn schoonmoeder Johanna Brinkman, ieder voor de helft. Beiden verkopen dit erfdeel in 1837 aan Cornelis Kieft, koopman, wonende te Limmen, zijnde een andere zoon van Pieter Kieft en Betje Smit. Bij deze verkoop verklaart Betje dat haar huwelijk met Pieter Kieft, die zich dan bevindt in het huis van bewaring in Gouda, is ontbonden door de ‘infamerende straf, die haar man heeft ondergaan, hetwelk zijn burgerlijke dood ten gevolge heeft’, waardoor Betje nu weer uit eigen hoofde denkt te kunnen handelen.

Na het overlijden van Betje Smit blijkt die verkoop niet rechtsgeldig, want haar man Pieter Kieft was ook erfgenaam en wel na het overlijden van Betje Smit voor de helft van huis en koepel. In november 1838 wordt het geheel door de ‘voogden’ van Pieter Kieft verkocht.

Op 17 juni 1836 worden in het Huis van Arrest te Alkmaar in het bijzijn van Pieter Kieft en Arie de Bruin, Cornelis Schermer en Jan Schavemaker, kopers van onroerende goederen, op de openbare veiling in 1829 de nog openstaande hypotheken afgesloten.

De schout heet vanaf 1825 burgemeester

Jaarlijks moeten de namen van de kandidaten voor de gemeenteraad worden voorgelegd aan de ambachtsheer. Na diens goedkeuring worden de raadsleden benoemd door Gedeputeerde Staten. Vanuit de nieuwe samenstelling worden dan vervolgens uit hun midden de wethouders gekozen.

Vanwege de omslachtige werkwijze wordt de korte raadsperiode dan ook aangepast bij het in werking treden van een nieuw ‘Reglement op het Bestuur ten Platten Lande in de Provincie Holland’ in 1825. De raadsleden worden in het vervolg voor zes jaar benoemd en elke twee jaar treedt op 2 januari eenderde af. De aftredende raadsleden zijn in principe weer herkiesbaar.

In dit nieuwe reglement is de eeuwenoude titel van schout afgeschaft en vervangen door die van burgemeester, die voor een termijn van zes jaar door de koning wordt benoemd. Na 1825 bestaat de gemeenteraad van Castricum uit een burgemeester, twee wethouders en vier raadsleden.


Jaarboek 41, pagina 28

Castricum tijdens het burgemeesterschap van Pieter Kieft (1813-1836)

Bij een opgave in 1812 heeft de gemeente 630 inwoners. Bij de volkstelling van 1830 is het totaal aantal inwoners toegenomen tot 791. In 1812 zijn er 41 schelpenvissers, 21 veehouders en 21 dagloners. Pieter Kieft wordt als onderwijzer in 1813 opgevolgd door Antonie van Rozenhagen. Het onderwijs wordt gegeven in een afgescheiden gedeelte in de oude dorpskerk. Vanwege herhaalde dronkenschap wordt Antonie ontslagen. Zijn opvolger is vanaf 1825 Cornelis Schut. Er zijn heel veel klachten van de ouders over het slechte onderwijs dat door meester Schut wordt gegeven. Hij is de enige leerkracht voor meer dan 100 kinderen. Er is geen geld voor een ondermeester.

In deze periode is 88 procent van de Castricumse bevolking rooms-katholiek en de overige 12 procent protestant. De rooms-katholieken gaan ter kerke in de schuilkerk aan de Breedeweg. In 1817 wordt Bernardus Piepers benoemd tot pastoor in Castricum. Hij zorgt ervoor dat het schuilkerkje nog eens grondig wordt vernieuwd en onder de druk van het stijgend aantal gelovigen vergroot. Een beschrijving uit 1826 over het interieur van de schuilkerk meldt circa 150 plaatsen.

Perceel waar de schuilkerk heeft gestaan.
Perceel waar de schuilkerk heeft gestaan. Breedeweg 72 in Castricum. De schuilkerk is in 1858 gesloopt. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

In 1824 wordt pastoor Piepers opgevolgd door Gijsbertus Ruijgrok van de Werve. Predikant van de Nederlands hervormde kerk is al sinds 1791 Ernst Willem Fabritius, een zwager van de vroegere schout Joachim Nuhout van der Veen. Hij wordt in 1828 opgevolgd door Coert Daniël Canne.

De gezondheidszorg in Castricum laat veel te wensen over. Na 1806 is hier niet meer een geneeskundige gevestigd. Pas in 1828 gaat de 29-jarige en nog ongehuwde Bernardus Res in Castricum werken als heelmeester. Hij trouwt twee jaar later met de dienstbode van de pastoor en zal zijn beroep tot zijn overlijden in 1845 uitoefenen. Hij is de stamvader van de Castricumse familie Res.

In 1820 wordt de straatweg nummer 1 aangelegd tussen Alkmaar en Beverwijk. De weg volgt deels de reeds bestaande weg. In Castricum wordt een gehele nieuwe weg aangelegd vanaf de afslag wat nu Burgemeester Mooijstraat heet aan de Dorpsstraat tot voorbij de grens met Heemskerk.

De handtekening van Pieter Kieft en de schepenen Brakenhoff en Tromp onder het document dat de grens tussen de gemeenten Castricum en Egmond-Binnen in 1821 vastlegde.
De handtekening van Pieter Kieft en de schepenen Brakenhoff en Tromp onder het document dat de grens tussen de gemeenten Castricum en Egmond-Binnen in 1821 vastlegde.

In 1821 worden in aanwezigheid van een landmeter met de schout Pieter Kieft en de schepenen Jan Franszoon Brakenhoff en Gerrit Tromp, vooruitlopend op de oprichting van het Kadaster, officieel de grenzen van het grondgebied van de gemeente Castricum bepaald. Beide schepenen zijn voor dit doel benoemd tot aanwijzers. De vaststelling van de grens geschiedt in aanwezigheid van en in overeenstemming met de schout en de twee aanwijzers van de aangrenzende gemeente. Achtereenvolgens wordt de grens vastgesteld met de gemeente Egmond-Binnen, Heiloo, Limmen, Uitgeest en Heemskerk.

Om te komen tot een rechtvaardige heffing van de grondbelasting wordt in 1832 het Kadaster opgericht. In een aantal jaren van voorbereiding worden alle huizen, erven, wegen en wateren, duinen en landerijen opgemeten, genummerd en getekend op de zogeheten minuutplans. Van elk perceel worden naam, woonplaats en beroep van de eigenaar, de grootte van het perceel, de soort bebouwing, de belastingklasse en de belastbare opbrengst geregistreerd in de zogeheten oorspronkelijk aanwijzende tafels. Gecombineerd met de gegevens van de volkstelling van 1830 ontstaat voor het eerst in de geschiedenis een compleet beeld van bewoners, gezinnen, straten, huizen en percelen land.

In de periode 1830 tot 1835 is een groot project in het duingebied in uitvoering, dat tot doel heeft om uitgestrekte duinvalleien voor landbouw en veeteelt geschikt te maken. Dit gebeurt onder andere door de aanleg van wegen, kanalen en sloten, die moeten zorgen voor een goede waterhuishouding en door de bouw van meerdere duinboerderijen. Het brengt gedurende die periode werk voor vele tientallen grondwerkers.

Arrestatie van de burgemeester

Op 5 januari 1836 zijn voor de officier van justitie te Alkmaar verschenen Bartholomeus Nicolaas Rommel, Cornelis Kuijs en Jan Kabel, allen landeigenaren en wonende te Castricum. Zij klagen burgemeester Pieter Kieft aan voor het gedurende een aantal jaren verhogen van de omslagen voor de Hoogheemraadschappen van de Hondsbossche en Duinen tot Petten en ook voor de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland.


Jaarboek 41, pagina 29

Kieft heeft direct na aanvaarding van de taak als ontvanger der belastingen de omslagen verhoogd zonder de verhoging af te dragen aan de betreffende instanties, noch te storten in de gemeentekas, maar heeft zichzelf hiermee verrijkt. Inmiddels was de extra verhoging gestegen naar 0,20 gulden per hectare.

Als bewijsvoering hebben de drie landeigenaren de kwitanties voor de omslagen afgegeven over de jaren 1828 tot 1835 in de gemeenten Uitgeest, Limmen, Heemskerk en Castricum aan de officier van justitie overlegd.

Op 22 januari daaropvolgend hebben de rechter ter instructie, de officier van justitie en de griffier van de rechtbank zich naar het woonhuis van Pieter Kieft in Castricum begeven. Na verschillende ontwijkende en ontkennende antwoorden op vragen over de administratie over de omslagen, volgt een huiszoeking en worden allerlei documenten meegenomen. Pieter Kieft wordt op dezelfde dag overgebracht naar het Huis van Arrest te Alkmaar.

Voor het afgeven van een verklaring melden zich op 27 januari landeigenaar en oud-wethouder Willem Melker, wethouder Pieter Muijs en gemeenteraadslid Klaas Stet bij de officier van justitie.
Zij verklaren als vertegenwoordigers van het gemeentebestuur dat de voorgaande acht jaren er nooit door Pieter Kieft als ontvanger der omslaggelden van zijn administratie rekening en verantwoording is afgelegd. Zij hebben te goeder trouw Kieft steeds ongemoeid gelaten. Zij hebben nu ontdekt dat de burgemeester hen schandelijk heeft bedrogen.

Door het Kollegie der Hondsbossche is enkele dagen daarvoor een aanmaning gekomen tot betaling van de aanslag van 652,80 gulden voor Bakkum over het jaar 1835. Bij een bezoek aan de echtgenote van de burgemeester blijkt er geen cent meer in kas te zitten om de aanslag te betalen, terwijl de landeigenaren hun aanslag middels een kwitantie reeds hebben voldaan. Bij het bezoek hebben ze zelfs waargenomen dat begonnen was om de inboedel van de burgemeester buiten bereik van de vele schuldeisers te brengen. De gemeente Castricum blijft verantwoordelijk om de aanslag te betalen.

Naar aanleiding van deze verklaring van de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur gaan dezelfde personen van de rechtbank opnieuw samen met Pieter Kieft een dag later naar Castricum om duidelijkheid te verkrijgen over de financiën. Pieter Kieft bevestigt dat de kas leeg is en dat hij de ontvangen contributies voor zijn eigen bijzondere zaken heeft besteed. Het is zijn voornemen om het tekort aan te zuiveren met behulp van zijn zoons Cornelis en Willem. Zij zullen ook nog zorgen voor het geld voor de Uitwaterende Sluizen, voor de Sint-Aagtendijk en eveneens voor het gedeelte van de Groot-Limmerpolder dat in Bakkum ligt.

De Sint-Aagtendijk.
De Sint-Aagtendijk. Collectie Oud-Castricum. Toegevoegd.

Verklaringen van medebestuurders en dorpsgenoten

Op 12 februari 1836 zijn gedagvaard om te getuigen: de wethouders Pieter Schotvanger en Pieter Muijs, gemeenteraadslid Jan Louter en winkelier Hermanus van Keulen. Voor zover aan Pieter Schotvanger bekend, is Kieft als ontvanger nooit bevoegd geweest om voor dijklasten meer te vorderen dan waarvoor de gemeente Castricum voor elke hectare aangeslagen werd, zodat Kieft met een aanslag van twee gulden per hectare zeker acht centen meer ontving dan waarvoor hij gekwalificeerd was.

Ook wordt gemeld dat Kieft wel eens omslag heft van landerijen die daarin niet hoeven bij te dragen. Het gebeurt als een stuk land in andere handen is overgegaan en de nieuwe eigenaar niet goed op de hoogte is. Dat is Hermanus van Keulen, winkelier, persoonlijk overkomen. Hij heeft twee stukken land gekocht die niet hoeven bij te dragen aan de omslag voor de Sint-Aagtendijk. Tot zijn verwondering bemerkt hij dat Pieter Kieft hem op zijn biljet hiervoor had aangeslagen. Met veel moeite krijgt hij het te veel betaalde uiteindelijk terug.

Op 16 februari wordt Pieter Kieft voorgeleid voor de rechtbank te Alkmaar voor verdere ondervraging over onder andere de beschuldigingen van de op 12 februari gehoorde getuigen.

Ruim een week later verschijnen op 24 februari te Alkmaar de opgeroepen getuigen Willem Melker, oud-wethouder, en Klaas Stet, gemeenteraadslid. Hierbij wordt opnieuw gemeld dat Kieft veel meer voor zijn werk als ontvanger in rekening bracht dan zijn voorganger deed en dat iemand van een naburige gemeente, die deze functie bekleedde, nog niet de helft in rekening zou durven brengen.

Veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf

Na uitvoering onderzoek volgt op 11 juni 1836 de akte van beschuldiging door de Procureur Generaal tegen Pieter Kieft. In dit vele pagina’s tellende document wordt de beschuldiging als volgt samengevat:

  1. van afpersing, zo door het in zijn betrekking van gaarder of ontvanger van onderscheiden gemeente omslagen, invorderen, als ontvangen van hogere omslagen en meerdere gelden, als hij wist door de omslagschuldigen verschuldigd te zijn;
  2. van het verduisteren van gelden, de som van drieduizend gulden en het eenderde der jaarlijkse ontvangsten te boven gaande, welke gelden uit krachte van zijn voormelde functies in zijn handen waren.

Op 2 augustus 1836 wordt door Het Hof van Assises voor de Provincies Holland, Noorderkwartier en Utrecht en zitting houdend te Amsterdam op basis van de akte van beschuldiging Pieter Kieft veroordeeld tot een gevangenisstraf gedurende vijf jaren in een tuchthuis, nadat hij op een openbare plaats in de stad Amsterdam openlijk op een schavot zal zijn gegeseld.

Van Pieter Kieft zijn geen afbeeldingen beschikbaar. Uit het vonnis blijkt wel zijn signalement: “Oud volgens zijne opgave 53 jaren, van beroep burgemeester en gaarder van onderscheidende omslagen, geboren te Westzaan, laatst woonachtig te Castricum, lang 1 el, 7 palm, 6 duim (176 cm), hebbende smal aangezigt, gezonde kleur, grijsachtig haar en wenkbraauwen, rond voorhoofd, donkerbruine oogen, spitse neus en ordinaire (=gewone) mond en kin, en grijsachtige baard en zijnde aan de regterzijde gebroken.”

Jan de Quack, de nieuwe burgemeester van Castricum

De gevangenneming, de getuigenverklaringen van medebestuurders en andere dorpsgenoten en ten slotte de ver-


Jaarboek 41, pagina 30

oordeling van burgemeester Pieter Kieft zal enorm veel tumult hebben gegeven bij de plaatselijke bevolking. Van zijn vertrek zal in Castricum met de nodige opluchting kennis zijn genomen.

Na de komst op 6 februari 1837 van zijn opvolger Jan de Quack breekt een stabiele periode aan. Jan de Quack is een veelzijdig mens. Hij geniet landelijke bekendheid als toneelschrijver en dichter, is al sinds 1828 burgemeester van Beverwijk en neemt op 67-jarige leeftijd het ambt van burgemeester en secretaris van Castricum op zijn schouders. Hij heeft toestemming om in Beverwijk te blijven wonen.

De laatste jaren van Pieter Kieft

Pieter Kieft hertrouwt op 6 mei 1840 te Amsterdam met Maria Helena Korte, de huishoudster die al in 1830 bij het gezin Kieft in Castricum woonde. Zijn eerste vrouw, Betje Smit, was in 1838 in Castricum overleden. In 1842 wordt Pieter nog genoemd als kastelein, wonende te Amsterdam. Een jaar later, op 29 april, overlijdt Pieter Kieft in zijn woonhuis op de Oude Waal bij de Jonkerdwarsstraat op nummer 63. Zijn tapperij is ondergebracht in dit huurhuis. Bij de aangifte voor de successiebelasting blijken zijn bezittingen zich te beperken tot huisraad en de inboedel van de tapperij. De nog openstaande rekeningen voor geleverde jenever, de dokter en de begrafeniskosten overtreffen de waarde van het bezit.

Zo komt er een roemloos einde aan het leven van iemand die een enorme invloed heeft gehad op de Castricumse gemeenschap gedurende ruim dertig jaar aan het begin van de negentiende eeuw.

Simon Zuurbier

Bronnen: